Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4001

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205565/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 juni 2002 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd in verband met het in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer geparkeerd houden, dan wel aanwezig hebben van voertuigen, geheel of gedeeltelijk geladen met bepaalde, nader omschreven, milieugevaarlijke stoffen op het terrein van de inrichting op het adres [locatie] te [plaats]. De dwangsom is vastgesteld op € 500.000 ineens.


Uitspraak

200205565/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Axel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 juni 2002 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd in verband met het in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer geparkeerd houden, dan wel aanwezig hebben van voertuigen, geheel of gedeeltelijk geladen met bepaalde, nader omschreven, milieugevaarlijke stoffen op het terrein van de inrichting op het adres [locatie] te [plaats]. De dwangsom is vastgesteld op € 500.000 ineens. Bij besluit van 11 oktober 2002, verzonden op 11 oktober 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2002 herroepen, voorzover de last betrekking heeft op voertuigen en tankwagens die zich binnen de inrichting bevinden om te worden gerepareerd of gecleand en die geheel of gedeeltelijk zijn geladen met een in de last genoemde stof. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2002, beroep ingesteld. Bij brief van 25 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2003, waar appellante vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Minderhoud, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning krachtens deze wet, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede, het derde en het vierde lid. Ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, of de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning. Een zodanige maatregel wordt slechts vastgesteld met betrekking tot categorieën van inrichtingen ten aanzien waarvan dat geboden is gezien de aard en de omvang van de gevolgen die die inrichtingen voor het milieu kunnen veroorzaken, dan wel met het oog op de doelmatige bescherming van het milieu of met betrekking tot categorieën van gevallen waarin dat geboden is met het oog op het algemeen belang. Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna Ivb) zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen. Ingevolge categorie 28.4 aanhef en sub c, onder 2, van bijlage I van het Ivb zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorend tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het bewerken, verwerken of vernietigen -anders dan verbranden- van van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen. 2.2. De Afdeling stelt vast dat de inrichting van appellante enerzijds een garage betreft voor herstelwerkzaamheden aan motorvoertuigen en anderzijds zich richt op het in- en uitwendig reinigen van tankauto’s. Blijkens de vergunning worden de tankauto’s onder andere gereinigd door te spoelen of door middel van stoom. De inhoud van de tankauto’s ondergaat op deze manier derhalve een bewerking. Uit de stoffenindelingslijst behorend bij de vergunning blijkt verder dat de tankauto’s een uiteenlopende reeks van stoffen kunnen bevatten, waaronder ook gevaarlijke afvalstoffen zoals benoemd in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen dat van toepassing was ten tijde van het bestreden besluit. Deze afvalstoffen zijn afkomstig van buiten de inrichting. Gelet op het bovenstaande valt de inrichting onder categorie 28.4, aanhef en sub c, onder 2, van Bijlage I van het Ivb. Dit betekent dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn. Verweerder was dan ook niet bevoegd het bestreden besluit te nemen. Het bestreden besluit verdraagt zich niet met artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.1 en categorie 28.4, aanhef en sub c, onder 2, van Bijlage I van het Ivb. 2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient geheel te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de gronden van het beroep geen bespreking. 2.4. Bij brief van 17 oktober 2002 heeft appellante verweerder meegedeeld deze verantwoordelijk te houden voor de kosten die zij had gemaakt en nog moest maken om aan het bestreden besluit te voldoen en te voorkomen dat een dwangsom zou worden verbeurd. Bij brief van 3 juni 2003 aan verweerder heeft appellante vergoeding gevorderd van de gemaakte kosten, waarbij tevens een toelichting op deze kosten is overgelegd. Ter zitting heeft appellante de Afdeling verzocht de gemeente Axel op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van de kosten. Verweerder heeft de gestelde kosten niet betwist. 2.4.1. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling, indien zij het beroep gegrond verklaart, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. 2.4.2. Nu het bestreden besluit geheel dient te worden vernietigd, zijn de onrechtmatigheid van dit besluit en de toerekening aan verweerder in beginsel gegeven. Appellante heeft een berekening overgelegd ter staving van de kosten. Het betreft kosten ten gevolge van het reinigen van tankauto’s, weekendtoeslagen aan chauffeurs vanwege het niet op vrijdag voor kunnen laden van tankauto’s en de kosten vanwege extra afgelegde kilometers als gevolg van het elders parkeren van tankauto’s en van het inzetten van tankauto’s van elders. De gestelde kosten bedragen in totaal € 10.861,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2002. Ten aanzien van de kosten vanwege extra afgelegde kilometers als gevolg van het inzetten van tankauto’s van elders overweegt de Afdeling dat deze kosten niet voldoende zijn gespecificeerd noch anderszins voldoende zijn onderbouwd. Reeds hierom moet het verzoek om toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre worden afgewezen. Ten aanzien van de overige kosten stelt de Afdeling vast dat deze kosten zijn gemaakt in de periode na het verstrijken van de begunstigingstermijn van het bestreden besluit en voor de schorsing van het besluit door de Voorzitter bij uitspraak van 25 november 2002. Voorts is de Afdeling van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de handelingen die deze kosten hebben veroorzaakt noodzakelijk waren om aan de last onder dwangsom te voldoen. Gelet op het bovenstaande dienen de desbetreffende kosten te worden aangemerkt als te zijn veroorzaakt door het bestreden besluit. Het verzoek om toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht komt voor inwilliging in aanmerking, voorzover het de kosten ten gevolge van het reinigen van tankauto’s, weekendtoeslagen aan chauffeurs en de extra afgelegde kilometers als gevolg van het elders parkeren van tankauto’s betreft. Deze kosten bedragen tezamen € 4.861,00. Daarbij dient de wettelijke rente te worden vergoed vanaf 25 november 2002. 2.5. Het verzoek om toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht komt gedeeltelijk voor inwilliging in aanmerking. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het verzoek van appellante om verweerder te veroordelen in de kosten van het uitbrengen van een deskundigenrapport en van het meebrengen van een deskundige ter zitting, merkt de Afdeling op dat [gemachtigde] in de onderhavige procedure als rechtsbijstandsverlener is opgetreden en niet als deskundige. Ook anderszins is niet gebleken van het gebruik van een deskundige door appellante. Het verzoek wordt dan ook in zoverre afgewezen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Axel van 11 oktober 2002; III. veroordeelt de gemeente Axel om aan appellante te betalen een bedrag van € 4.861,00 (zegge: vierduizendachthonderdéénenzestig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 november 2002 tot aan de dag van algehele voldoening; IV. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Axel in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Axel te worden betaald aan appellante; VI. gelast dat de gemeente Axel aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.J. Overdijk, ambtenaar van Staat. w.g. Hirsch Ballin w.g. Overdijk Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 320-446.