Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4043

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300730/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 juli 2002 heeft de gemeenteraad van Oostburg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2002, het bestemmingsplan "Kom Nieuwvliet" vastgesteld.


Uitspraak

200300730/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zeeland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 juli 2002 heeft de gemeenteraad van Oostburg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2002, het bestemmingsplan "Kom Nieuwvliet" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 januari 2003, 030246/655/9, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 21 maart 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.E.C. Bordes, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G. Naeije, ambtenaar van de gemeente, en als belanghebbende de Vrije Evangelische Gemeente Nieuwvliet c.a., vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Appellant is niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het bestemmingsplan beoogt de actualisering van de bebouwde kom van Nieuwvliet. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan gedeeltelijk goedgekeurd. 2.3. Appellant woont aan de [locatie]. Appellant heeft zijn bedenkingen tegen het besluit van de raad van 18 juli 2002 als beroepschrift ingediend. Hij heeft bezwaar tegen het plandeel dat voorziet in de bestemming “Maatschappelijke doeleinden (M)” op een perceel gelegen ten zuiden en deels ten oosten van zijn woning met het daarbij behorende erf. Hij heeft aangevoerd dat een kerk op het perceel zal worden gebouwd, waardoor zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Hij vreest onder andere voor geluids- en verkeersoverlast. Tevens heeft appellant gesteld dat niet is voldaan aan de inspraakplicht van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, daar het perceel ten tijde van de inspraakprocedure in het voorontwerp van het bestemmingsplan de bestemming “Agrarische doeleinden (A)” had en eerst in het ontwerp-bestemmingsplan de bestemming “Maatschappelijke doeleinden (M)” heeft gekregen. 2.4. Verweerder heeft, met uitzondering van de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens en de aanduiding “(z)”, op het perceelgedeelte aan de zuidzijde van de N675, geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plandeel in zoverre goedgekeurd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen belemmeringen bestaan om een ontheffing op grond van de Wegenverordening te krijgen, waardoor de kerk meer richting N675 gebouwd kan worden. Indien de kerk meer in die richting wordt gebouwd, worden de belangen van appellant niet geschaad, aldus verweerder. 2.5. Met betrekking tot hetgeen appellant heeft gesteld omtrent de gevolgde inspraakprocedure overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad, in navolging van het college van burgemeester en wethouders bij de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan afwijken van het voorontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het voorontwerp naar aard en omvang zo groot zijn, dat sprake is van een ander plan, dient de wettelijke procedure, met inbegrip van de inspraak, opnieuw doorlopen te worden. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. 2.6. Ten aanzien van de overige bezwaren overweegt de Afdeling dat appellant als beroepschrift een kopie van zijn bedenkingen heeft ingediend. Appellant is bij brief van 7 april 2003 in de gelegenheid gesteld het beroepschrift nader te motiveren. Appellant heeft in zijn reactie hierop bij brief van 16 april 2003 wederom verwezen naar de inhoud van zijn bedenkingen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze bedenkingen. Appellant heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat de weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. 2.7. Het beroep is gezien het vorenstaande ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Broekman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 12-449.