
Jurisprudentie
AK4054
Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301045/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301045/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluiten van 17 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) geweigerd appellanten bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen/uitbreiden van seksinrichtingen (vitrines en uitbreiding werkkamers op verdiepingsniveau) van de panden op de percelen [locatie 1]; [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats].
Uitspraak
200301045/1.
Datum uitspraak: 17 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Stavast Twente B.V., gevestigd te Deventer,
2. Stavast Overijssel B.V., gevestigd te Deventer,
3. Stavast Gelderland B.V., gevestigd te Deventer,
4. Stavast Deventer B.V., gevestigd te Deventer,
5. [appellant sub 5], wonende te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 7 januari 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 17 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) geweigerd appellanten bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen/uitbreiden van seksinrichtingen (vitrines en uitbreiding werkkamers op verdiepingsniveau) van de panden op de percelen [locatie 1]; [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats].
Bij besluiten van 16 juli 2002 (hierna: de bestreden besluiten) heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2003, waar [appellant sub 5] in persoon en appellanten sub 1 tot en met 4, vertegenwoordigd door hun directeur [naam], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Vergouwen, advocaat te Eindhoven, vergezeld van G.P.W. Lebbink, G. Huiskamp, P.L. Drent, ambtenaren der gemeente, en L. Niewerth, commissaris van politie te Deventer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bouwplannen hebben betrekking op wijziging van de eerste en tweede verdieping van de panden op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] (hierna: de panden). Deze veranderingen komen er in hoofdzaak op neer dat de eerste verdieping van de panden wordt voorzien van zogenoemde vitrines met daaraan grenzende werkruimten. De tweede verdieping wordt verbouwd tot bad-, verkeers-, en rustruimte ten behoeve van de in de panden werkzame raamprostituees. Het gaat uitsluitend om een interne verbouwing van de panden.
2.2. Ter plaatse van de percelen waar de panden zijn gesitueerd geldt het bestemmingsplan “Bergkwartier”. Blijkens de bij dit bestemmingsplan behorende kaart 1 (“kaart bestemmingen en gewenste functieverdeling”) (hierna: plankaart 1) rust op deze percelen de bestemming ”stedelijke bebouwing”. Plankaart 1 geeft deze percelen de nadere aanduiding “prostitutie”. Ingevolge de artikelen 4.1 juncto artikel 4.2 aanhef, vijfde lid, sub a, van de planvoorschriften, zijn de percelen aldus bestemd voor prostitutiedoeleinden en is de prostitutiefunctie uitsluitend toegestaan op de begane grond. Ingevolge artikel 4.2 aanhef, vijfde lid, sub c, van de planvoorschriften zijn nieuwvestigingen buiten de onder a bedoelde aanduidingen op (plan)kaart 1 niet toegestaan, tenzij vrijstelling wordt verleend. Ingevolge artikel 4.2, aanhef, eerste lid, sub b, van de planvoorschriften is op verdiepingen “wonen” toegestaan.
Ingevolge artikel 4.2 aanhef, zesde lid, sub a, van de planvoorschriften mogen de bestaande functies als aangegeven op de bij het bestemmingsplan behorende kaart 2 (“kaart functionele karakteristiek”) (hierna: plankaart 2) worden gehandhaafd. Ingevolge artikel 4.2 aanhef, zesde lid, sub c, is uitbreiding van prostitutie niet toegestaan.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bouwaanvragen in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bergkwartier”, omdat deze in strijd zijn met artikel 4.2 aanhef, zesde lid, sub c, van de planvoorschriften, waarvan ingevolge die voorschriften geen vrijstelling kan worden verleend. Daartoe heeft de rechtbank kort gezegd overwogen dat realisering van de bouwplannen een uitbreiding van de aldaar reeds aanwezige (raam)prostitutie betekent, omdat niet alleen het aantal werkruimten maar ook het aantal prostituees dat daar mogelijk werkzaam kan zijn toeneemt. Dit betekent een intensivering van de functie, waardoor de planologische uitstraling van die functie toeneemt.
2.4. Appellanten hebben in hoger beroep betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan “Bergkwartier”. Daartoe hebben zij betoogd dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan, waarin de panden zowel voor de begane grond als de verdiepingen zijn aangewezen ten behoeve van “prostitutie”, al met de mogelijke ruimtelijke consequenties (planologische uitstraling) rekening is gehouden en dat die zijn aanvaard. Het is daarom onjuist dat de rechtbank in haar uitspraak nogmaals de ruimtelijke consequenties heeft beoordeeld en als argument heeft gebruikt om tot ongegrondverklaring van het beroep te komen. Voorts is de rechtbank er aan voorbij gegaan dat een bestemmingsplan geen voorschriften mag bevatten die de wijze van exploitatie regelen.
2.5. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe artikel 4.2, aanhef, zesde lid, sub a, van de planvoorschriften moet worden begrepen. In dit onderdeel van artikel 4.2 wordt ervan uitgegaan dat bestaande functies mogen worden gehandhaafd. Deze functies zijn aangegeven op plankaart 2. Op deze plankaart is voor de aan de orde zijnde panden in het renvooi bepaald: “prostitutie begane grond; prostitutie verdieping”. Nu zonder enige beperking in het algemeen wordt gesproken over “verdieping” moeten daaronder alle verdiepingen van de betreffende panden worden begrepen en volgt uit deze bepaling derhalve dat de planwetgever aan de panden in hun geheel de bestemming prostitutie heeft toegekend.
2.6. Daarmee is gegeven dat de bouwplannen van appellanten, die slechts een interne verbouwing betreffen, niet zullen leiden tot een uitbreiding van de prostitutie als bedoeld in artikel 4.2 aanhef, zesde lid, sub c. Voorzover op de verdiepingen tot nu toe geen werkzaamheden in het kader van de prostitutie plaats vonden, doet dit niet terzake. De zojuist genoemde bepaling kan daar niet op slaan, doch moet in dit verband aldus worden uitgelegd dat daarin een verbod is vervat tot uitbreiding van de betreffende panden. Daarvan is hier geen sprake.
2.7. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bouwaanvragen in strijd zijn met artikel 4.2 aanhef, zesde lid, sub c, van de planvoorschriften en dat de bouwvergunningen gelet daarop terecht zijn geweigerd.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 7 januari 2003 in de zaak kenmerk Awb 02/978, Awb 02/979, Awb 02/980;
III. verklaart het door appellanten bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Deventer van 16 juli 2002, kenmerk BB/JZ/01.16242/01.16243; BB/JZ/01.16504/01.16506 en BB/JZ/01.16683;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deventer in de door appellanten in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Deventer aan appellanten te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Deventer aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 981 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003
224.