Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4087

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303186/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 februari 2001 heeft de gemeenteraad van Alkmaar, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 januari 2001, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Overdie" vastgesteld.


Uitspraak

200303186/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 februari 2001 heeft de gemeenteraad van Alkmaar, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 januari 2001, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Overdie" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 september 2001, kenmerk 2001-32877, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 15 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2003, en appellanten sub 2 bij brief van 20 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en appellanten sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2003, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Alkmaar, vertegenwoordigd door S. Dankert, ambtenaar van de gemeente, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) wordt, voorzover hier van belang, binnen twee weken na de bekendmaking van het goedkeuringsbesluit, dit besluit met het bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd. Ingevolge artikel 56a, onder b, van de WRO vangt de beroepstermijn van zes weken voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit overeenkomstig artikel 28, zesde lid. 2.2. Gelet op deze bepalingen is de beroepstermijn in dit geval begonnen op 4 oktober 2001 en geƫindigd op 14 november 2001. Appellanten hebben hun beroepschrift ver buiten deze termijn ingediend. 2.3. In verband hiermee hebben appellanten sub 1 een beroep gedaan op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge dit artikel blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingesteld beroep achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Appellanten sub 1 stellen dat zij al vanaf de voorbereiding niet op de juiste wijze bij het bestemmingsplan zijn betrokken. Appellanten sub 2 stellen dat zij pas op 25 april 2003 op de hoogte zijn gesteld van het bestreden besluit. Deze door appellanten aangevoerde omstandigheden leiden er niet toe dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest, aangezien het op de weg van appellanten zelf lag zich door middel van de publicaties van de terinzagelegging op de hoogte te stellen van de bestemmingsplanprocedure. Ook overigens vindt de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding in dit geval toepassing te geven aan artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. In dit verband stelt de Afdeling vast dat de gemeenteraad in het bestemmingsplan geen onderdelen heeft aangewezen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de WRO, zodat artikel 23, tweede lid, van deze wet in dit geval niet van toepassing is. 2.4. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto w.g. Kooijman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 177-448.