Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4096

Datum uitspraak2003-09-08
Datum gepubliceerd2003-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
ZaaknummersReg.nrs.: 03/1041, 03/1052, 03/1053 en 03/1085
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering handhavend optreden tegen gebruik voormalige markthal voor 'huiskamerproject' voor chronisch verslaafden na ommekomst termijn vrijstelling ex art. 17 WRO.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Reg.nrs.: 03/1041, 03/1052, 03/1053 en 03/1085 UITSPRAAK op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen: [heren A, B, C en D,] , te [plaats], verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, verweerder, alsmede de stichting Tactus, Instelling voor Verslavingszorg, te Deventer, derde-partij. 1. Bestreden besluit Besluit van 21 juli 2003, waarbij verweerder afwijzend heeft beslist op het verzoek van [heer A] om een handhavingsprocedure te starten met betrekking tot het gebruik van de voormalige veemarkthal aan de Houtwal te Zutphen door de derde-partij ten behoeve van het zogenoemde 'huiskamerproject' voor chronisch verslaafden. 2. Procesverloop Verzoekers hebben ieder afzonderlijk een bezwaarschrift bij verweerder ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 2 september 2003. Van verzoekers zijn [de heren A..B,en C] verschenen en is [heer D] met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [mevrouw E] en [heer F], werkzaam bij de gemeente. Namens de derde-partij is [heer G] verschenen. 3. Motivering 3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure. 3.2. De hier in geding zijnde gronden hebben ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Helbergen Noord' de bestemming 'marktterrein'. Niet in geschil is dat het huidige gebruik van (een gedeelte van) de voormalige veemarkthal ten behoeve van het huiskamerproject voor chronisch verslaafden in strijd is met het bestemmingsplan. 3.3. Op 29 juni 2000 heeft verweerder aan de derde-partij een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het gebruik van een deel van de voormalige veemarkthal ten behoeve van de realisatie van een huiskamer annex gebruikersruimte voor chronisch verslaafden voor de duur van drie jaar. Deze termijn is op 30 juni 2003 verstreken, zonder dat voordien een ontwerp voor een op opheffing van de vorenbedoelde strijdigheid gerichte herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Hieruit volgt dat verweerder thans bevoegd is om handhavend op te treden tegen het door verzoekers gewraakte, thans illegale gebruik van de voormalige veemarkthal. 3.4. In het algemeen kan van verweerder niet worden gevergd dat hij van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik maakt in het geval dat concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Daarvan kan sprake zijn indien verweerder deze situatie wil legaliseren, dat streven niet bij voorbaat kansloos is te achten en daaraan naar redelijke verwachting binnen afzienbare tijd ook gestalte kan worden gegeven. 3.5. Op 30 juni 2003 heeft de raad van verweerders gemeente besloten om de dagopvang voor verslaafden definitief in de voormalige veemarkthal te vestigen. Daarbij is besloten om het gehele gebouw te gebruiken ten behoeve van de functie van sociale verslavingszorg (dagopvang, methadonverstrekking, dagbesteding, gebruikersruimte e.d.). Met het oog op legalisering van het huidige gebruik en de gewenste uitbreiding daarvan, heeft verweerder inmiddels besloten om toepassing te geven aan artikel 19, derde lid, van de WRO. Het daartoe strekkende ontwerp-besluit heeft van 4 juli tot en met 28 augustus 2003 ter inzage gelegen. Verweerder heeft in dit verband nader uiteengezet dat gedurende de afgelopen drie jaar is gezocht naar een definitieve locatie door de zogenoemde 'zoekgroep huiskamer', maar dat het de 'zoekgroep' niet is gelukt om een andere en/of betere locatie dan de Houtwal te vinden, en voorts dat de locatie Houtwal in de afgelopen jaren zeer geschikt is gebleken voor dagopvang van verslaafden en dat deze dagopvang in de afgelopen jaren geen overlast in de directe omgeving heeft veroorzaakt. 3.6. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (BRO). Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het BRO komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking: een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlakte van 1.500 m2. De voorzieningenrechter stelt op grond van de beschikbare gegevens vast dat in het onderhavige geval wordt voldaan aan de aldus geldende voorwaarden voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO. Verweerder is dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het gebruik van het gehele gebouw van de voormalige veemarkthal ten behoeve van de functie van sociale verslavingszorg. 3.7. Verzoekers hebben met name aangevoerd dat verweerder bij hen het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat het huidige gebruik van de locatie aan de Houtwal ten behoeve van het huiskamerproject slechts tijdelijk zou zijn, en voorts dat zij ernstige overlast vrezen als het huidige gebruik wordt uitgebreid in de door verweerder gewenste zin. 3.8. De voorzieningenrechter heeft in deze stellingen van verzoekers en ook overigens onvoldoende aanknopingspunten gevonden om op voorhand aan te nemen dat de voorgenomen vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO in rechte geen stand zal kunnen houden. Nu aldus niet kan worden gezegd dat het streven naar legalisering van de thans illegale situatie bij voorbaat kansloos is, terwijl evenmin is gebleken dat daaraan niet binnen afzienbare tijd gestalte kan worden gegeven, moet voorshands worden geoordeeld dat concreet zicht bestaat op legalisering van de thans illegale situatie. Hierbij verdient nog opmerking dat hier uitsluitend het huidige gebruik van de locatie Houtwal en niet de uitbreiding daarvan in de door verweerder gewenste zin in geding is. 3.9. Ter zitting is namens de derde-partij aannemelijk gemaakt dat een tijdelijke onderbreking van de dagopvang ernstig nadelige gevolgen kan hebben voor de hier in geding zijnde (kwetsbare) groep van verslaafden. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat gesteld noch gebleken is dat verzoekers thans in enige mate van betekenis overlast ondervinden van de huidige dagopvang op de locatie Houtwal. 3.10. Onder de hiervoor onder 3.8 en 3.9 aangegeven omstandigheden heeft verweerder naar voorlopig oordeel in redelijkheid van handhavend optreden kunnen afzien. Het gegeven dat verweerder in strijd zou handelen met aan verzoekers gedane toezeggingen omtrent het tijdelijke karakter van de dagopvang van verslaafden op de locatie aan de Houtwal, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. 3.11. Gelet op het voorgaande zijn er geen termen voor het treffen van een voorlopige voorziening. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling. 4. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank, recht doende: - wijst de verzoeken af. Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: