Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4826

Datum uitspraak2003-08-29
Datum gepubliceerd2003-09-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
ZaaknummersReg.nr.: 03/950 WRO
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Schommel mag blijven staan


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Reg.nr.: 03/950 WRO UITSPRAAK Op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen: [heer A] en zes anderen, allen wonende te [plaats], verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van Eibergen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 13 mei 2003, verzonden op 23 mei 2003, waarbij aan verweerders gemeente met vrijstelling van het bestemmingsplan vergunning is verleend voor het plaatsen van een speeltoestel, een bandenschommel, op het perceel plaatselijk bekend speelterrein Hasselt. 2. Procesverloop Verzoekers hebben op 2 juli 2003 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van 7 juli 2003 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 augustus 2003. Van verzoekers zijn [heer A] en [heer B] in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [heer C], ambtenaar bij de gemeente Eibergen. 3. Motivering 3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure. 3.2 De bandenschommel is in mei 2002 samen met een aantal andere speeltoestellen ter inrichting van het speelterrein Hasselt geplaatst. Bij brief van 15 juni 2002 hebben [heer A] en anderen zich bij verweerder beklaagd over de overlast die zij ondervinden als gevolg van het gebruik van enkele op het speelterrein geplaatste toestellen waaronder - met name - de bandenschommel. Bij brief van 17 oktober 2002 heeft verweerder hen meegedeeld dat is besloten om alsnog de procedures voor het verlenen van een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan te volgen teneinde de bandenschommel, voor de oprichting waarvan bij nader inzien een bouwvergunning is vereist, te legaliseren. De daartoe strekkende aanvraag is op 16 oktober 2002 door de gemeente Eibergen bij verweerder ingediend. 3.3 De bandenschommel is niet per 1 januari 2003, met de inwerkingtreding van de Woningwet 2003 en artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, vergunningvrij geworden, aangezien de hoogte, gemeten vanaf de voet, meer is dan 3 m, te weten 3,23 m. 3.4.1 Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze bepaling ten tijde hier van belang luidde, moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. 3.4.2 De hier in geding zijnde gronden hebben ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Berkellanden, uitwerking III' de bestemming 'Openbaar groen'. Ingevolge artikel 6.1 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften mogen deze gronden worden gebruikt voor (…) speelterreinen (…) met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde. In artikel 6.2 van de voorschriften is bepaald dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste 2 m mag bedragen. Uit het vorenstaande volgt dat de bandenschommel, voorzover het de hoogte ervan betreft, in strijd is met het bestemmingsplan. 3.4.3 Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (BRO). Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het BRO komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde: - waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m 2 ; - dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m. 3.5.1 De voorzieningenrechter stelt allereerst vast, naar tussen partijen ook niet in geschil is, dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder dan ook bevoegd om ten behoeve van het bouwwerk op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. 3.5.2 Vervolgens staat ter beoordeling of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de bedoelde vrijstelling heeft kunnen besluiten. 3.5.2.1 Door verzoekers is aangevoerd dat zij zowel (geluids)overlast ondervinden van spelende kinderen die overdag van de bandenschommel gebruikmaken, als diverse vormen van overlast van door verzoekers als hangjongeren omschreven jongeren die in de avond- en nachturen op het speelterrein verblijven en dan van de bandenschommel gebruikmaken. 3.5.2.2 Verweerder heeft overwogen dat de bandenschommel veelvuldig wordt gebruikt door kinderen uit de gehele buurt, juist vanwege het unieke karakter ervan. Volgens verweerder is het bij de uitgifte van de bouwkavels al duidelijk geweest dat er een speelterrein voor kleine kinderen gerealiseerd zou worden, dat in correspondentie van gemeentewege steeds is gesproken over een speelterrein voor kinderen tot 12 jaar en dat de bandenschommel volgens de leverancier geschikt is voor kinderen van 5 tot 12 jaar. De problematiek van de hangjongeren in de gemeente moet volgens verweerder los worden gezien van de bandenschommel. 3.5.2.3 Naar voorlopig oordeel heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat kinderen tot 12 jaar de doelgroep vormen van het speelterrein, dat de bandenschommel geschikt is voor kinderen van 5 tot 12 jaar en dat de bandenschommel derhalve strookt met de beoogde opzet van het speelterrein. Hetgeen omtrent (de inrichting van) het speelterrein is vermeld in het door verzoekers aangehaalde groenplan voor de Berkellanden, dat overigens geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Het aan een dergelijk speelterrein inherente geluid van spelende kinderen zullen verzoekers tot op zekere hoogte moeten accepteren. Als de luidruchtigheid van spelende kinderen de grenzen van het aanvaardbare overschrijdt, of als bedoelde hangjongeren - op welk uur van de dag dan ook - (geluids)overlast veroorzaken, dan kunnen verzoekers daar de politie, en speciaal de wijkagent, zo dikwijls als daartoe gerede aanleiding bestaat op aanspreken. De voorzieningenrechter heeft in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting echter geen aanknopingspunten kunnen vinden voor een zodanig oorzakelijk verband tussen de bandenschommel en de overlast van hangjongeren dat de gewenste verwijdering van de bandenschommel een noodzakelijke voorwaarde is voor beëindiging van die overlast. Hetgeen verzoekers (overigens) naar voren hebben gebracht geeft onvoldoende aanleiding voor het voorlopig oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen besluiten. 3.6 Nu naar voorlopig oordeel ook anderszins niet is gebleken van strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel, zullen de bestreden vrijstelling en bouwvergunning naar alle waarschijnlijkheid bij de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. 3.7 Gelet op het vorenstaande zijn er geen termen voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 4. Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2003 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: