Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK8183

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-19
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers80492 / HA ZA 03-32
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aannemelijk dat de man in 1990 naast bedrag van fl. 15.000,-- als opgenomen in de verklaring van de man, nog een bedrag van fl. 80.000,-- uit de verdeling heeft ontvangen, waardoor de verdeling van de boedel in 1990 een feit is geworden en thans alleen nog de man zijn aandeel in de woning aan de vrouw moet overdragen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 17 september 2003 Zaaknummer : 80492 / HA ZA 03-32 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de [V.] [naam v[V.], eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, procureur mr. M.H.J.M. Stassen, tegen: [naam[V.], gedaagde in conventie, eiser in reconventie,, procureur mr. G.J.F.M. Linders. 1. Het verloop van de procedure Eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, hierna te noemen "de vrouw", heeft gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen "de man", gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en gevorderd als in die dagvaarding vermeld. Op de eerstdienende dag heeft de vrouw bij akte producties in het geding gebracht. De man heeft daarna geantwoord in conventie en een eis in reconventie ingesteld. Nadat de vrouw haar conclusie van antwoord in reconventie heeft genomen is op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Aan het slot van genoemde comparitie hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 Partijen zijn op [datum ] te [plaats] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Nadat partijen in 1981 uit elkaar zijn gegaan, is bij vonnis van [datum vonnis] de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken en vervolgens is bij vonnis van [datum vonnis] de ontbinding van het huwelijk tussen partijen uitgesproken. Deze beslissing is op [datum inschrijving] in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] ingeschreven. 2.2 Betreffende de in [V.] gelegen echtelijke woning, waarop sedert begin 1990 geen hypotheeklast meer drukte, heeft de man op 1 mei 1990 schriftelijk verklaard:" Ondergetekende, [naam man], geboren te [geboortedatum + -plaats], thans wonende te [B.] verklaart hierbij te hebben ontvangen fl. 15.000,-- en daardoor geen aanspraak te mogen maken op voormeld onroerend goed te [V.] bestaande uit woonhuis, erf, garage en tuin te [adres woning], kadastraal bekend als gemeente [H.], sectie A, num-mer 2322, groot 3,87 are. Getekend op 1 mei 1990". 2.3 De man heeft op of omstreeks de datum van 1 mei 1990 het bedrag van fl.15.000,-- van de vrouw ontvangen. 2.4 De rechtbank is ambtshalve ermee bekend dat in de procedure die heeft geleid tot het vonnis waarmee tussen partijen op [datum vonnis] de scheiding van tafel en bed is uitgesproken ook is bepaald - kort gezegd - dat de vrouw tegen een redelijke vergoeding de bewoning en het gebruik van de daarbij behorende inboedel kan voortzetten en dat in dat vonnis tevens is bevolen de scheiding en deling van de gemeenschap waarin partijen zijn gehuwd. 3. De vorderingen 3.1 In conventie: De vrouw heeft op grond van het vorenstaande gevorderd om: Primair: de man bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen binnen veertien dagen na het betekenen van dit vonnis de overeenkomst tot verdeling, zoals vastgelegd in de onderhandse akte van 1 mei 1990 na te komen en daartoe te verschijnen ten kantore van de door de vrouw aan te wijzen notaris op een nader door deze notaris te bepalen tijdstip, teneinde alsdan mee te werken aan het verlijden van de notariële akte van toedeling aan de vrouw van de betreffende onroerende zaak, gelegen te [adres woning], en hierbij te bepalen dat indien de man niet aan deze veroordeling voldoet: A. dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de man, strekkende tot levering van de bovenbedoelde onroerende zaak aan de vrouw (waarvoor de rechtbank verbeterd leest: tot levering van zijn aandeel in de bovenbedoelde onroerende zaak aan de vrouw), dan wel, B. een door de rechtbank te benoemen vertegenwoordiger de leveringshandeling voor en namens de man zal verrichten; Subsidiair te bepalen dat bedoelde onroerende zaak zal worden toebedeeld aan de vrouw, zonder dat de vrouw gehouden zal zijn enige vergoeding ter zake overbedeling te voldoen en dat de man dientengevolge binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dient te verschijnen ten kantore van een door de vrouw aan te wijzen notaris, op een nader door deze notaris te bepalen tijdstip, teneinde alsdan mee te werken aan het verlijden van de notariële akte van toedeling aan de vrouw van de betreffende onroerende zaak, gelegen te [adres woning], met bepaling dat indien de man niet aan deze veroordeling voldoet: A. dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de man, strekkende tot levering van de bovenbedoelde onroerende zaak aan de vrouw (waarvoor de rechtbank verbeterd leest: tot levering van zijn aandeel in de bovenbedoelde onroerende zaak aan de vrouw), dan wel, B. een door de rechtbank te benoemen vertegenwoordiger de leveringshandeling voor en namens de man zal verrichten. Een en ander met veroordeling van de man in de kosten van de procedure. 3.1.1 Naast hetgeen hierboven onder 2.1 tot en met 2.3 is vermeld, stelt de vrouw ter ondersteuning van haar vorderingen dat partijen overeengekomen zijn dat de betreffende woning aan haar wordt toebedeeld en dat zulks voortvloeit uit de onder 2.2 geciteerde verklaring van de man. De vrouw stelt verder nog dat de man ter zake overbedeling een bedrag van fl. 80.000,-- heeft ontvangen bij de verdeling teneinde de overbedeling teniet te doen. De vrouw voert voorts aan dat haar procureur bij aangetekend schrijven van 23 april 2001 de man heeft verzocht om mee te werken aan de verdeling, zoals vastgelegd in de overeenkomst van 1 mei 1990, en zulks in dier voege dat de betreffende on-roerende zaak wordt toegescheiden aan de vrouw en dat de man heeft aangegeven geen medewerking daaraan te verlenen. 3.1.2 De man weerspreekt de vorderingen van de vrouw. De man ontkent dat de door hem op 1 mei 1990 afgegeven verklaring de resultante is van uitvoerig overleg van partijen betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De man stelt dat uit die verklaring niet kan worden opgemaakt dat hij heeft afgezien van zijn eigendomsaanspraken op de woning. Op grond van dit alles betwist de man dat de overeenkomst van 1 mei 1990 beschouwd kan worden als een scheiding en deling van de gemeenschap van goederen van partijen met inbegrip van de onroerende zaak. Dit vloeit in zijn ogen ook al voort uit de overwaarde die het pand had - een veelvoud van fl. 60.000,--, waarmee al duidelijk is dat de man voor meer dan een kwart benadeeld zou zijn, indien de stelling van de vrouw juist zou zijn dat hij na ontvangst van het bedrag van fl. 15.000,-- de eigendom van de woning aan de vrouw zou laten. 3.2 In reconventie: De man heeft op grond van het vorenstaande gevorderd om de vrouw te veroordelen om ingaande [datum] aan de man te voldoen een bedrag van fl. 300,-- per maand geïndexeerd volgens de wettelijke huurverhoging telkens per 1 januari tot aan de dag van de verdeling toe met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure. 3.2.1 De man legt aan deze vordering ten grondslag de uitspraak van deze rechtbank van [datum vonnis], welke op [datum] in kracht van gewijsde is gegaan, waarin tussen partijen op vordering van de man de scheiding van tafel en bed is uitgesproken en daarnaast onder meer is bepaald dat de vrouw, als zij op het ogenblik dat dit vonnis (van [datum vonnis] op [datum]) in kracht van gewijsde is gegaan de echtelijke woning aan de [adres woning] nog bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, gedurende zes maanden nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, tegen een redelijke vergoeding voort te zetten. Uitgaande van een startbedrag van fl. 300,-- per maand acht de man voorts redelijk daarop de jaarlijkse wettelijke huurverhoging tot 2003 los te laten en dat de vrouw het aldus te becijferen bedrag aan de man voldoet. 3.2.2 Tegen deze vordering voert de vrouw allereerst aan dat zij niet weet dat in het vonnis van [datum vonnis] aan haar het recht is verleend om de bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de inboedel daarvan voort te zetten tegen een redelijke vergoeding. Los daarvan stelt de vrouw als verweer - primair - dat een gebruiksvergoeding de man niet toekomt, nu hij op 1 mei 1990 van de woning heeft afgezien. Subsidiair is deze vordering volgens de vrouw verjaard. Meer-subsidiair is de vrouw van mening dat de man in elk geval zijn gestelde recht op de gebruiksvergoeding heeft verwerkt. Volgens haar is het in strijd met de rede-lijkheid en billijkheid om thans - bijna 20 jaar na dato - de vrouw de rekening te pre- senteren ter zake het gebruik van de woning. 3. De beoordeling In conventie en in reconventie 3.1 Ter comparitie hebben de partijen en haar procureurs aangegeven dat de rechtbank eerst een uitspraak moet doen over het rechtskarakter van alle vorderingen en stellingen over en weer door partijen gedaan. Met name over het rechtskarakter van de verklaring van 1 mei 1990. Zij menen dat eerst na die uitspraak de procedure voortgezet kan worden. 3.2 In conventie: 3.2.1 De vrouw is van oordeel dat de op 1 mei 1990 door de man afgelegde verklaring als hierboven onder 2.2 weergegeven niet anders kan worden gezien dan een overeenkomst van verdeling ter zake de voormalige echtelijke woning van partijen. De vrouw stelt in dat kader dat zij naast het in deze overeenkomst genoemde bedrag van fl. 15.000,-- de man ter tenietdoening van haar overbedeling nog een bedrag van fl. 80.000,-- heeft betaald. Dit bedrag maakte destijds als 'zwart verdiende gel-den' deel uit van de gemeenschap van partijen. 3.2.2 De man stelt dat de op 1 mei 1990 afgelegde verklaring ziet op betaling van een voorschot door de vrouw aan hem. Hij had toen geld nodig om een eigen huis aan te schaffen en heeft te dien einde toen bij de vrouw aangeklopt om hem dit bedrag als voorschot op de verdeling uit te keren, teneinde een eigen woonruimte aan te schaffen. In zijn verweer tegen de vordering heeft de man verder aangevoerd dat, nu evident is dat de waarde van de woning destijds al een veelvoud was van het bedrag van fl. 60.000,--,(zijnde toen ongeveer de helft van de waarde voor de onroerend zaak-belasting), daaruit alleen al volgt dat het niet zijn bedoeling kan zijn geweest, dat hij via deze verklaring de eigendomsrechten op de woning heeft prijsgegeven. De man heeft zijn deel in de onroerende zaak laten zitten en het is daarom thans redelijk, nu de vrouw het perceel met de woning daarop toegedeeld wenst te krijgen, dat hij meedeelt in de waardestijging die de woning heeft doorgemaakt. Alvorens die toe-bedeling van de woning aan de vrouw kan plaatsvinden moet de reële waarde ervan door een onafhankelijke makelaar worden vastgesteld. 3.2.3 De rechtbank stelt voorop dat deze zaak onder de door partijen geschetste omstandigheden voor een groot gedeelte staat of valt met het antwoord op de vraag wat partijen op 1 mei 1990 hebben beoogd met de door de man op schrift gestelde verklaring. Met name wat daarbij de relatie is van het door de man ontvangen bedrag van fl. 15.000,-- waardoor hij, zoals met zoveel woorden omschreven in de verklaring geen aanspraak mag maken op kort gezegd de echtelijke woning met toebehoren. Het "Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal" van de hand van M.J. Koenen en J. Endepols alsook 'van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal' geven beide aan dat aanspraak maken op iets synoniem is aan het recht om het bezit of genot van iets te vorderen of het bezit of het genot van een zaak of goed te hebben of te vorderen of te verkrijgen. In het licht van deze taalkundige uitleg heeft de man, volgens hem gesteld dat hij in de verklaring van 1 mei 1990 dus heeft aangegeven dat hij niet het recht heeft om de echtelijke woning met toebehoren op te eisen of te verkrijgen, maar dat hij met deze verklaring niet heeft bedoeld dat hij afziet van zijn eigendomsaanspraken op de woning, waarmee hij, gezien zijn verdere stellingen, impliciet zegt dat hij aanspraak blijft maken op verrekening van de waarde van de woning. 3.2.4 In het licht hiervan dient zich de vraag aan of in de zojuist hierboven gegeven taalkundige uitleg van de term 'geen aanspraak mogen maken op' mede opgesloten ligt de strekking die de man daar thans, na meer dan tien jaren en in het kader van de-ze procedure aan geeft. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt te dien aanzien als volgt: De term 'aanspraak maken op' is synoniem aan: 'iets te verkrijgen'. In negatieve zin betekent 'geen aanspraak maken op' naar het oordeel van de rechtbank derhalve: 'afzien van', in casu, 'de eigendom of het bezit van de woning'. Uit de stellingen van de man moet hiertoe worden opgemaakt dat de man de vrouw en de rechtbank in deze procedure ervan wil overtuigen dat hij in 1990 heeft afgezien van toedeling van de woning aan hem en dus ook heeft afgezien van de eigendom van de woning en dat dit thans niet anders is, maar dat hij wel aldoor aanspraak is blijven maken op de helft van de (huidige) waarde van de woning, waarin de vrouw, nadat hij deze in 1981 had verlaten, met de twee kinderen van partijen is blijven wonen. In het licht hiervan en op grond van de ontkenning dat de vrouw de man in 1990 een bedrag van fl. 80.000,-- zou hebben betaald, komt de rechtbank het standpunt van de man thans uiterst curieus voor. Immers, waar de man ter zake de bewering dat de vrouw hem genoemde som van fl. 80.000,-- heeft betaald, opmerkt dat de door de vrouw genoemde advocaten die volgens haar kunnen getuigen dat die be-taling heeft plaatsgevonden, aan de man hebben medegedeeld dat zij in dat opzicht niets zouden kunnen verklaren, kan de man, zich sterk voelend door deze bewering en wetend dat een betaling van een som 'zwart geld' doorgaans niet te bewijzen valt, met 'vertrouwen' betwisten dat hij buiten het in de verklaring genoemde bedrag van fl. 15.000,-- nog enig bedrag ontvangen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit kader meer dan merkwaardig de stelling van de man dat hij het op of rond 1 mei 1990 ontvangen bedrag van fl. 15.000,-- nodig had om een woning aan te schaffen. Wanneer deze stelling immers wordt gerelateerd aan het feit dat met betrekking tot de alimentatieprocedure is vastgesteld dat de man geen draagkracht had en de man ter zake de aanschaf van de woning niet heeft aangegeven hoe hij deze buiten het in dit kader nietige bedrag van fl. 15.000,-- heeft gefinancierd, terwijl hij, thans stellend dat hij toen al (kennelijk mede opgrond van de WOZ-waarde van de woning) wist dat de woning op dat moment een veelvoud van dit bedrag waard was, de helft van de waarde van de woning onder deze omstandigheden zou hebben laten schieten bij de (kennelijk niet ter discussie gestaan hebbende) toedeling van de woning aan de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert dit dat onder deze bijzondere omstandigheid het ervoor gehouden moet worden dat de man het bedrag van fl. 80.000,-- heeft ontvangen voor de beweerdelijke aanschaf van de nieuwe woning. Dit temeer wanneer hierbij nog rekening wordt gehouden met het feit dat in 1990 de prijzen van nieuwbouw en ook bestaande woningen van normale omvang zich bewogen tussen fl. 200.000,-- en fl. 300.000,-- en dus met het gestelde bedrag van fl. 15.000,-- op zich de aanschaf van een woning niet te financieren was. 3.2.5 Uit dit alles volgt dat de stellingen van de man, alsook zijn houding in dit geding moeten worden geacht in strijd te zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Op grond daarvan moet in dit geding worden aangenomen dat de man bij het verlaten van de echtelijke woning in 1981, 'zijn roerende zaken' toen heeft meegenomen en er in 1990 enkel nog de woning tussen partijen verdeeld moest worden en die woning, mede op grond van het hierboven onder 3.2.4 overwogene aan de vrouw is toebedeeld en de overwaarde daarvan tussen partijen toen ook is verrekend met de hier genoemde bedragen van fl. 15.000,-- en fl. 80.000,--, waardoor enkel de levering van het aandeel dat de man daarin heeft aan de vrouw moet worden overgedragen. Gelet op de houding van de man zal de rechtbank de vrouw daartoe in staat stellen overeenkomstig de door haar primair daartoe ingestelde vordering. 3.3 In reconventie 3.3.1 Stellende dat in het vonnis van [datum vonnis], waarin is vastgelegd dat partijen van tafel en bed gescheiden zijn en in dat vonnis tevens is bepaald dat de vrouw, als zij op het ogenblik dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan de echtelijke woning aan de [adres woning] nog bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, gedurende zes maanden nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, tegen een redelijke vergoeding voort te zetten, heeft de man thans in deze procedure gevorderd om - kort gezegd - de vrouw te veroordelen deze gebruiksvergoeding vanaf mei 1984 tot en met heden aan de man te voldoen. 3.3.2 De vrouw stelt onwetend te zijn over het feit dat de rechtbank in dit vonnis bepaald zou hebben dat zij tegen een redelijke vergoeding het gebruiksrecht van de woning heeft verkregen en - voor het geval de rechtbank wel als gesteld zou hebben be-slist, betwist de vrouw gehouden te zijn om thans nog die vergoeding te moeten voldoen. Allereerst heeft de man geen vordering op grond van de op 1 mei 1990 gesloten overeenkomst, waarmee, zoals in conventie is gesteld, de woning toen aan de vrouw is toegevallen. In geval er vanuit gegaan moet worden dat de woning niet aan de vrouw is toebedeeld op 1 mei 1990, dan is de vordering van de man verjaard. Meer-subsidiair is de vrouw van mening dat de man zijn rechten heeft verwerkt om die vergoeding nog te kunnen incasseren. Door bijna 20 jaren stil te zitten heeft hij in elk geval bij de vrouw het vertrouwen gewekt, dat hij die vergoeding niet meer zou opeisen. 3.3.3 De man heeft aan de vordering van de vrouw om ter comparitie het vonnis van de rechtbank van [datum vonnis] over te leggen niet voldaan, doch nu de rechtbank ambtshalve met de inhoud van dat vonnis bekend is en voorshands niet aannemelijk is dat de vrouw geheel onbekend is met dit tussen partijen gewezen vonnis omdat dit staat vermeld in het door de vrouw zelf overgelegde ontbindingsvonnis van [datum vonnis], en de vrouw daarnaast heeft aangegeven dat als in dat vonnis is bepaald dat zij tegen een redelijke vergoeding de bewoning en het gebruik van de daarin aanwezige zaken kan voortzetten, de man door thans eerst die vordering in te stellen zijn recht daarop heeft verwerkt, zal de rechtbank deze vordering en het verweer daartegen hier behandelen, gezien dit verweer tegen de vordering van de man het meestverstrekkende is. 3.3.4 De man heeft op dit verweer van de vrouw gereageerd met de stelling dat hij ten aanzien van deze bepaling in het vonnis van [datum vonnis] enkel is blijven stil-zitten en dat ten aanzien daarvan naar vaste jurisprudentie geldt dat enkel tijdsverloop geen grond oplevert voor het kunnen aannemen van rechtsverwerking. 3.3.5 Dit is op zich juist maar in de door de man bedoelde rechtspraak is ook bepaald dat van rechtsverwerking sprake kan zijn op grond van aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Uit de stellingen van de vrouw is te dien aanzien te destilleren dat zij zich ten aanzien van de gestelde rechtsverwerking beroept op de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval. 3.3.6 Tussen partijen is in confesso dat de litigieuze woning in het voorjaar van 1990 hypotheekvrij was. Dit maakt nu de man heeft betwist dat de vrouw alle lasten met betrekking tot de echtelijke woning zelf zou hebben voldaan met de stelling dat hij tot 1990 de hypotheek heeft betaald maar erkent dat de vrouw daarna alle kosten voor onderhoud van de woning heeft gedragen, dat die betwisting geen hout snijdt, gezien ook de in conventie besproken verklaring die dateert van 1 mei 1990 en dus is opgesteld nadat de woning hypotheekvrij was. Uit het vonnis van [datum vonnis] waarin de scheiding van tafel en bed tussen partijen is uitgesproken, blijkt dat de vrouw haar in die procedure geponeerde vordering om de man te veroordelen tot betaling van kosten van levensonderhoud heeft ingetrokken. Een en ander nadat de man met betrekking tot die vordering had aangevoerd dat hij gezien de resultaten van zijn bedrijf daartoe geen draagkracht had. Nu de man in dit kader niet, althans niet genoegzaam heeft weersproken en in het licht van het zojuist overwogene kennelijk niet heeft kunnen weerspreken dat hij sedert partijen in 1981 uit elkaar zijn gegaan, met uitzondering van de hypotheeklasten, niets meer voor het achtergebleven gezin heeft betaald, moet het er voor gehouden worden dat hij kennelijk destijds heeft aangevoeld dat het in strijd met de goede trouw zou zijn indien hij onder die omstandigheid de in het vonnis van 16 fe-bruari 1984 gegeven bevoegdheid zou hard maken door daadwerkelijk een redelijke vergoeding te eisen van de vrouw voor het gebruik van de woning terwijl hij op grond van een rechterlijke uitspraak niet verplicht was om alimentatie te voldoen en kennelijk ook niet eigener beweging alimentatie wilde of kon betalen. Wanneer dit gegeven wordt gerelateerd aan het de door de man in dit kader gestelde dat hij zijn redenen heeft gehad om destijds van de vrouw geen grote som geld te vorderen bij wege van scheiding en deling en uit dien hoofde zijn aandeel in de waarde van het onroerend goed in de woning met toebehoren heeft laten zitten op grond waarvan hij thans in deze procedure stelt dat het redelijk is dat hij meedeelt in de waardestijging daarvan, strookt het naar het oordeel van de rechtbank niet met de thans geldende eisen van redelijkheid en billijkheid, dat de man onder deze omstandigheden zijn aanspraak nu geldend wil maken. Dit temeer niet nu uit het zojuist overwogene moet worden opgemaakt dat de man in 1984 en ook in 1990 min of meer bewust van die aanspraak heeft afgezien, waardoor in de loop der jaren terecht bij de vrouw het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de man zijn aanspraak niet meer geldend zou maken en te dien anderszins kan gelden dat, nu uit het vonnis van [datum vonnis] niet blijkt dat ter zake de door de vrouw zelfstandig ingestelde vordering tot - kort gezegd - het voortgezet gebruik, de man in zijn weer-woord daartegen de vergoeding heeft gevraagd en te dien aanzien niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van een misslag in het vonnis, nu de rechtbank destijds kennelijk zonder meer de gehele wettekst van artikel 1:165 BW in het dictum heeft opgenomen, zonder te bepalen wat die redelijke vergoeding zou moeten zijn. Nu het tegen de vordering van de man ingebrachte 'rechtsverwerkingsverweer' slaagt, kan al hetgeen overigens nog tegen deze vordering is aangevoerd, onbesproken blijven. 3.4 In conventie en in reconventie Partijen zijn ex-echtelieden. Op grond daarvan zullen de kosten van dit geding zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd als hierna in het dictum te bepalen. 4. De uitspraak De rechtbank: 4.1 In conventie Veroordeelt de man de overeenkomst tot verdeling, zoals vastgelegd in de onderhandse akte van 1 mei 1990 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis na te komen en veroordeelt hem daartoe te verschijnen ten kantore van de door de vrouw aan te wijzen notaris op een nader door deze notaris te bepalen tijdstip, teneinde alsdan mee te werken aan het verlijden van de notariële akte van toedeling aan de vrouw van de betreffende onroerende zaak, gelegen te [adres woning], met bepaling dat indien de man niet aan deze veroordeling voldoet dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de man strekkende tot levering van het aandeel van de man in bovenbedoelde onroerende zaak aan de vrouw. Verklaart dit vonnis tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad. 4.2 In reconventie: Wijst de vordering af. 4.3 In conventie en in reconventie Compenseert de kosten van dit geding aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Casparie, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier. LD/VH