Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK8279

Datum uitspraak2003-09-15
Datum gepubliceerd2003-09-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/097006-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Militaire zaak; levert het schieten door een autoruit waarachter zich personen bevinden voorwaardelijk opzet op; verdachte was lid van een militair schietteam.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Militaire Kamer Parketnummer : 05/097006-03 Datum zitting : 01 september 2003 Datum uitspraak : 15 september 2003 VERKORT VONNIS TEGENSPRAAK in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te 's-Gravenhage adres : [adres] plaats : [woonplaats] rang/rnr. : sergeant, [nummer] thans gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh, Kinholtsweg 7 te Hoogeveen. Raadsman: mr. I. de Vos, advocaat te Amsterdam. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 21 juni 2003 te Soest, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk, en met voorbedachten rade [slachtoffers] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, een pistool, (merk Walther, type GSP), althans een vuurwapen, op, althans in de richting van die [slachtoffers] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en vervolgens -terwijl hij, verdachte zich op korte afstand van die [slachtoffers] bevond- tweemaal, in ieder geval eenmaal, dat pistool, althans vuurwapen, op die [slachtoffers] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij op of omstreeks 21 juni 2003 te Soest, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffers] van het leven te beroven, opzettelijk een pistool,(merk Walther, type GSP), althans een vuurwapen, op, althans in de richting van, die [slachtoffers] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en vervolgens -terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [slachtoffers] bevond- tweemaal, in ieder geval eenmaal, dat pistool, althans vuurwapen, op die [slachtoffers] heeft afgevuurd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 21 juni 2003 te Soest [slachtoffers] meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door (telkens) opzettelijk dreigend een pistool, (merk Walther, type GSP), althans een vuurwapen, op, althans in de richting van die [slachtoffers] en/of [slachtoffers] te richten en/of gericht te houden en/of (daarbij) te zeggen "Dit is mijn buurt", althans woorden van gelijke aard en/of strekking; Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 01 september 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. I. de Vos, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen vermeld onder nummer 1, 2, 3, 4 en 15 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (in kopie als bijlage II gevoegd) worden teruggegeven aan verdachte en de inbeslaggenomen voorwerpen vermeld onder nummer 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat er ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair geen sprake is van voorwaardelijk opzet en dat verdachte derhalve van deze feiten dient te worden vrijgesproken. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte een getraind schutter is die bewust voor de personen in de auto langs heeft geschoten en dat verdachte er om die reden op mocht vertrouwen dat hij de personen in de auto niet zou verwonden of zelfs doden. De militaire kamer verwerpt dit verweer. Voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood -dient vast te staan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. De militaire kamer is van oordeel dat het van een afstand bij nacht door een autoruit schieten, vlak voor twee personen langs, aangemerkt kan worden als een dergelijke gedraging waarbij verdachte de aanmerkelijk kans op de dood van deze personen heeft aanvaard. Het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij er van overtuigd was dat hij de beide personen in de auto niet zou raken doet hieraan naar het oordeel van de militaire kamer niets af. De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij op of omstreeks 21 juni 2003 te Soest, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk, en met voorbedachten rade [slachtoffers] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, een pistool, (merk Walther, type GSP), althans een vuurwapen, op, althans in de richting van die [slachtoffers] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en vervolgens -terwijl hij, verdachte zich op korte afstand van die [slachtoffers] bevond- tweemaal, in ieder geval eenmaal, dat pistool, althans vuurwapen, op die [slachtoffers] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 21 juni 2003 te Soest [slachtoffers] meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door (telkens) opzettelijk dreigend een pistool, (merk Walther, type GSP), althans een vuurwapen, op, althans in de richting van die [slachtoffers] en/of [slachtoffers] te richten en/of gericht te houden en/of (daarbij) te zeggen "Dit is mijn buurt" , althans woorden van gelijke aard en/of strekking; Hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Feit 1 primair: Poging tot moord; Meermalen gepleegd; Voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, Meermalen gepleegd; Voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Over verdachte is een mono-disciplinair rapport opgemaakt door drs. V. Versteeg, arts, en KTZAR J.B.C. Mertens, psychiater, gedateerd 28 augustus 2003, waarin zij concluderen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit geen sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Zij concluderen voorts onder meer het navolgende: Hooguit zou gesproken kunnen worden van narcistische persoonlijkheidstrekken, welke bij betrokkene leidde tot een wat altruïstische instelling en een wat optimistisch zelfbeeld. (…) Het geheel imponeert enerzijds als een narcistische overdekking van de krenking door het gedrag van de mannen gecombineerd met het overdekken van de angst door zijn overschatting dat hij het wel kan oplossen. Er is op dat moment sprake van een stoornis in het oordelend en zelfkritisch vermogen. (…) Wij verwachten dat betrokkene in staat was om het ongeoorloofde van zijn handelingen ten tijde van het ten laste gelegde in te zien. Tevens achten wij betrokkene in staat om tot een andere handelswijze te komen dan de door hem verkozen handelswijze. Wij menen dan ook dat betrokkene volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor het ten laste gelegde, voor zoverre bewezen. De militaire kamer verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 25 juni 2003; - het onder 5 genoemde mono-disciplinair rapport. De militaire kamer heeft bij de straftoemeting mede gelet op de navolgende door de officier van justitie - onder toezegging van afzonderlijke strafvervolging terzake te zullen afzien - ad informandum gevoegde zaken welke door verdachte ter terechtzit-ting en ten overstaan van de politie zijn erkend voorzien van het parketnummer 097006-03: - Het dragen van een pistool, merk Walther, op 21 juni 2003 te [adres], Soest, gemeente Soest; - Het voorhanden hebben van wapens van categorie II, onder 6°, te weten pepperspray en traangas, op 21 juni 2003 aan de [adres] te Soest, gemeente Soest; - Het voorhanden hebben van een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel aan de [adres] te Soest, gemeente Soest. De militaire kamer overweegt verder nog als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op twee personen en bedreiging van dezelfde personen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit zijn ernstige feiten. Te meer daar verdachte, als lid van het schietteam van de Koninklijke Luchtmacht, beschikte over een vergunning voor onder andere het dragen, voorhanden hebben en zelfs het in de eigen woning opslaan van een pistool en bijbehorende munitie, toebehorende aan de Koninklijke Luchtmacht. Tevens bekleedde verdachte ten tijde van het tenlastegelegde de functie van wapenhersteller in de rang van sergeant op de vliegbasis [plaatsnaam]. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het door Defensie in hem gestelde vertrouwen door het hem ter beschikking gestelde wapen en de bijbehorende munitie te gebruiken voor het plegen van de strafbare feiten. Het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij, als militair en als scherpschutter, goed met wapens kan omgaan en wist wat hij deed, doet niets af aan de strafwaardigheid van deze feiten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder nummer 5 en 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden ontrokken aan het verkeer omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen vermeld onder nummer 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De militaire kamer is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen vermeld onder nummer 1, 2, 3, 4 en 15 aan de verdachte dienen te worden teruggegeven, nu niet is komen vast te staan dat verdachte de door hem gepleegde feiten met behulp van deze voorwerpen heeft begaan en voorts omdat het bezit van deze voorwerpen niet in strijd is met de wet of het algemeen belang. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf-bare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf zes (6) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De militaire kamer stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht. Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwer-pen, te weten: - de voorwerpen vermeld onder nummer 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (zie bijlage II). Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de voorwerpen vermeld onder nummer 1, 2, 3, 4 en 15 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (zie bijlage II) aan de veroordeelde. Aldus gewezen door: mr. B.N. Crol, vice-president als voorzitter, mr. M. Keppels, rechter, kapitein ter zee van administratie mr. P.J. Schreuder, militair lid, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 september 2003.