
Jurisprudentie
AK8287
Datum uitspraak2003-12-19
Datum gepubliceerd2003-12-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC02/205HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC02/205HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
19 december 2003 Eerste Kamer Nr. C02/205HR RM/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: aanvankelijk mr. J. Wuisman, thans mr. M.V. Polak, t e g e n [verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Conclusie anoniem
Rolnr. C02/205HR
mr J. Spier
Zitting 5 september 2003 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiseres]
(hierna: [eiseres])
tegen
[Verweerder]
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals deze door het Hof Arnhem in zijn arrest van 16 april 2002 zijn vastgesteld (rov. 3). Deze feiten zijn goeddeels overgenomen van de Rechtbank Arnhem (rov. 3.1).
1.2 Op 20 augustus 1998 heeft [verweerder] aan [eiseres] een aantal onroerende zaken verkocht.
1.3 Op 29 oktober 1998 is de koopovereenkomst schriftelijk vastgelegd. Art. 2 luidt:
"kosten en belastingen
Artikel 2
1. De overdrachtsbelasting (indien verschuldigd) (...) is voor rekening van koper.
(...)
3. Verkoper verklaart voor wat betreft het verkochte:
(...)
- indien vóór de levering wel gesloopt wordt, dat hij ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (...)"
1.4 De panden waren ten tijde van de overdracht gesloopt.
1.5.1 Op 23 november 1998 bleek aan [eiseres] dat een deel van het verkochte (het woonhuis) niet kon worden verkocht "met omzetbelasting" omdat het niet tot de onderneming van [verweerder] behoorde.
1.5.2 [Eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het door haar in verband hiermee verschuldigd zijn van overdrachtsbelasting. De notaris heeft daarop in de concept-akte van levering een voorbehoud (hierna: het voorbehoud) opgenomen inhoudende dat:
"betaling van de overdrachtsbelasting onder protest voor zijn rekening [d.i. voor die van [eiseres]] wordt genomen, aangezien [eiseres] van mening is dat die voor rekening van de verkoper komt."
1.6 [Verweerder] ging niet met dit voorbehoud akkoord. Het transport heeft op 24 november 1999 zonder dit voorbehoud plaatsgevonden.
1.7 De door de notaris opgemaakte en verleden akte van levering vermeldt:
"KOOPOVEREENKOMST
Voor zover daarvan in deze akte niet is afgeweken, blijft tussen partijen gelden hetgeen in de koopovereenkomst en ook overigens tussen hen is overeengekomen."
"OMZETBELASTING/OVERDRACHTSBELASTING(1)
Partijen doen een beroep op de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15 lid 1 letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, voor het gedeelte van het verkochte ter waarde van (...) (f. 1.673.000,-), het welk tot het ondernemingsvermogen van de verkoper behoort (...)
Van het resterende gedeelte van het verkochte (...) was de verkoper eigenaar in privé, zodat daarover overdrachtsbelasting is verschuldigd ten bedrage van (...) (f. 37.620,-)."
1.9 [Eiseres] had de onroerende zaken verkocht aan een derde. De overdracht aan de derde zou eveneens plaats op 24 november 1999 plaatsvinden.(2)
2. Procesverloop
2.1 [Eiseres] heeft op 2 februari 2000 [verweerder] gedagvaard voor de Rechtbank Arnhem. Hij heeft veroordeling tot betaling van f. 37.620 c.a. gevorderd.
2.2.1 Aan deze vordering heeft zij - in 's Hofs lezing - in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat [verweerder] primair bij het opmaken van de notariële akte misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, subsidiair dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld "omdat hij deze bewust schade heeft willen berokkenen" (rov. 4.2). In hoger beroep heeft [eiseres] de vordering tevens gegrond op toerekenbare tekortkoming (mva blz. 3, rov. 4.3).
2.2.2 Het uiteindelijk zonder voorbehoud tekenen van de onder 1.6 bedoelde akte hield verband met de omstandigheid dat [eiseres] het gekochte diezelfde dag aan een derde moest overdragen (dagv. onder 7).
2.2.3 Bij de comparitie na antwoord heeft de directeur van [eiseres] nader toegelicht waar de schoen wringt. [Verweerder] had zijn accountant - die in deze had geadviseerd - moeten aanspreken.(3)
2.3 [Verweerder] heeft de vordering bestreden. Zakelijk samengevat stelt hij zich op het standpunt dat [eiseres] uiteindelijk akkoord is gegaan met de overdracht onder de in de akte genoemde voorwaarden (cva onder 9; mvg onder 10). In appèl leunt hij vooral op de stelling dat van meet af aan is afgesproken dat alle belastingen voor rekening van [eiseres] waren in welk verband wordt verwezen naar het onder 1.3 geciteerde art. 2 van de koopovereenkomst.
2.4 Bij cvr (prod. 7) heeft [eiseres] een brief van de notaris aan haar raadsman overgelegd. Daarin schrijft de notaris:
"uw cliënt heeft uitgesproken dat de transactie wèl door moest gaan vanwege zijn dóórlevering op dezelfde dag (...)".
2.5.1 Bij vonnis van 15 maart 2001 heeft de Rechtbank Arnhem [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van f. 37.620 c.a.
2.5.2 Volgens de Rechtbank mocht [eiseres] afgaan op de ondubbelzinnige tekst van de koopovereenkomst. Omdat later bleek dat [eiseres] toch OB verschuldigd was, is sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de op [verweerder] rustende verplichting. Deze verplichting hield immers in dat slechts OB verschuldigd was, zo vat ik samen.
2.6 [Verweerder] is van laatstgenoemd vonnis in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven waarmee het geschil in volle omvang aan het Hof wordt voorgelegd (rov. 4.1 van 's Hofs arrest). Hij vordert o.m. terugbetaling van het door hem ter uitvoering van het eindvonnis van de Rechtbank betaalde.
2.7 [Verweerder] betwist dat [eiseres] op de datum van het transport tegenover hem heeft verklaard dat hij de onroerende zaak diezelfde middag zou moeten doorleveren en anders een hoge boete verschuldigd zou zijn (mvg onder 16).(4)
2.8 In de mva heeft [eiseres] nog het volgende te berde gebracht:
"[Eiseres] heeft [verweerder] welbewust laten verklaren dat hij (...) ondernemer was in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Daardoor wist [eiseres] zeker dat zij niet meer voor verrassingen kon komen te staan in verband met de belastingheffing over de overdracht (...)" blz. 3 en 4.
2.9 Bij arrest van 16 april 2002 heeft het Hof Arnhem het eindvonnis van de Rechtbank vernietigd en de vorderingen van [eiseres] afgewezen met veroordeling van [eiseres] tot (terug) betaling aan [verweerder] van €20.626.26 c.a.
2.10.1 Het Hof onderscheidt drie relevante vragen:
a. heeft [verweerder] zich bij de koopovereenkomst - met name bij art. 2 lid 3 - verbonden om op zodanige wijze te leveren dat de overdracht geheel onder de vrijstelling (overdrachtsbelasting) viel? Zo ja, dan mocht hij niet weigeren de overdrachtsbelasting voor zijn rekening te nemen;
b. zijn partijen bij de overdracht overeengekomen dat, daargelaten de uitleg van de overeenkomst, de overdrachtsbelasting voor rekening van [eiseres] zou blijven?
c. zo vraag b bevestigend moet worden beantwoord: is "die wijziging" ontstaan door misbruik van omstandigheden of onrechtmatig handelen door [verweerder]? (rov. 4.4).
2.10.2 Om een aantal in rov. 4.5 genoemde redenen die ertoe hebben geleid dat [eiseres] op de dag waarop de overdracht plaatsvond het voorbehoud heeft laten vallen, heeft [verweerder] niet anders kunnen begrijpen dan dat [eiseres] afstand deed van het naar haar oordeel bestaande recht een bedrag ter hoogte van de litigieuze overdrachtsbelasting van [verweerder] te vorderen. Dit brengt het Hof tot bevestigende beantwoording van vraag b.
2.10.3 Het antwoord op vraag a acht het Hof "wezenlijk voor het beroep op misbruik van omstandigheden respectievelijk onrechtmatig handelen" (rov. 4.6).
2.10.4 Het Hof oordeelt vervolgens - op een aantal gronden die thans niet meer ter zake doen - dat het [verweerder] niet vrij stond bij het totstandkomen van de overdrachtsakte het standpunt in te nemen dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam en "daarin te volharden". Dit leidt het Hof tot bevestigende beantwoording van vraag a (rov. 4.13).
2.10.5 Hierop overweegt het Hof:
"Dat gedrag is echter eerst jegens [eiseres] onbehoorlijk en dus onrechtmatig te achten en kan eerst tot toewijzing van de vordering van [eiseres] leiden, indien vaststaat dat [verweerder] besefte of moest begrijpen dat het door hem ingenomen standpunt onjuist was en hij bewust van de omstandigheden, in het bijzonder de door [eiseres] gestelde, maar door [verweerder] ontkende bekendheid met de diezelfde dag door [eiseres] te vervullen leveringsplicht, (lees:) gebruik heeft gemaakt om zijn standpunt door te drukken (...)" (rov. 4.14).
2.10.6 Naar 's Hofs oordeel heeft [eiseres] onvoldoende gesteld waaruit zou kunnen volgen dat [verweerder] begreep of moest begrijpen dat het door hem ingenomen standpunt onjuist was. Daarbij tekent het Hof aan dat niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] "op dit terrein deskundig is" (rov. 4.15). Daarom beantwoordt het Hof vraag c ontkennend (rov. 4.16).
2.11 [Eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend. [Eiseres] heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1.1 Het Hof heeft in deze zaak in de eerste plaats een uitleg gegeven aan hetgeen partijen zijn overeengekomen. [verweerder] heeft, volgens het Hof, niet anders kunnen begrijpen dan dat [eiseres] op de dag van de overdracht (in de leveringsakte) afstand deed van haar recht uit de koopovereenkomst op de verschuldigde overdrachtsbelasting (rov. 4.5). Aldus heeft het Hof een wijziging van hetgeen aanvankelijk was overeengekomen, zoals neergelegd in de koopovereenkomst, aangenomen.
3.1.2 Tegen deze uitleg van de overeenkomst is in cassatie geen klacht gericht hetgeen te begrijpen valt gezien het feitelijke karakter daarvan.
3.2 Onderdeel 1 klaagt over 's Hofs oordeel dat de Rechtbank [verweerder] niet kon veroordelen tot betaling van schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming nu [verweerder] zijn contractuele verplichting jegens [eiseres] heeft geschonden door bij het totstandkomen van de overdrachtsakte het standpunt in te nemen dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam. Volgens het onderdeel was voor [verweerder] een "goede rechtvaardiging" nodig om bedoeld standpunt te kunnen innemen. Het enkele feit dat [eiseres] bij de overdracht afstand heeft gedaan van het recht om de overdrachtsbelasting te vorderen, levert geen zodanige rechtvaardiging op nu [eiseres] daartoe werd genoopt, aldus het onderdeel.
3.3 Deze klacht stuit af op hetgeen onder 3.1.1 is vermeld.
3.4 Het onderdeel wijst nog op rov. 4.13 waarin het Hof heeft geoordeeld dat het [verweerder] niet vrijstond om bij het totstandkomen van de overdrachtakte het standpunt in te nemen dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam.
3.5 Juist is dat hetgeen onder 3.4 is vermeld in rov. 4.13 is neergeslagen. Het kan [eiseres] evenwel niet baten omdat dit oordeel niet juist is. Partijen hebben uiteraard de vrijheid een eerdere afspraak te veranderen. Daarbij valt nog aan te tekenen dat [verweerder] er zich, naar uit rov. 4.15 voortvloeit, niet van bewust was dat sprake was van een wijziging. Hij heeft (alleen al) daarom kunnen aannemen dat [eiseres] akkoord ging met de uiteindelijk in de akte van overdracht opgenomen bepaling.
3.6 Onderdeel 2 trekt ten strijde tegen 's Hofs oordeel dat in casu geen sprake is van onrechtmatig handelen van of misbruik van omstandigheden door [verweerder]. Het noemt een aantal omstandigheden die ten minste noopten tot nadere motivering van 's Hofs oordeel.
3.7 Bij de bespreking van dit onderdeel moet voorop worden gesteld dat [eiseres] de onrechtmatigheid zoekt in het misbruik maken van de omstandigheden tegen de achtergrond van hetgeen eerder was overeengekomen.
3.8 Het Hof heeft beslissend geacht of [verweerder] wist of moest begrijpen dat hij zich op een onjuist standpunt stelde (rov. 4.15). Het heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.9 's Hofs onder 3.8 genoemde benadering sluit naadloos aan bij de eigen stellingen en de grondslag van de vordering van [eiseres] zoals onder 2.2.1 weergegeven. Zij achtte zelf beslissend of [verweerder] "bewust schade heeft willen berokkenen".
3.10 In aanmerking genomen dat [verweerder] - naar het Hof aanneemt - niet deskundig was, behoefde hij uit de door het onderdeel genoemde omstandigheden niet af te leiden dat hij zich op een onjuist standpunt stelde en al helemaal niet dat hij bewust schade berokkende aan [eiseres].(5) Voor zover nodig zij hier andermaal hetgeen onder 3.1.1 werd opgemerkt gememoreerd.
3.11 Voor zover het onderdeel al een klacht behelst die voldoende aansluit bij hetgeen het Hof heeft overwogen, loopt het in het bovenstaande vast.
3.12 Ten overvloede: uit de eigen uitlatingen van [eiseres], zoals hierboven onder 2.8 weergegeven, vloeit m.i. voort dat zij [verweerder] heeft aangespoord tot het aanvaarden van de in art. 2 onder 3 van de koopovereenkomst opgenomen bepaling. [verweerder] - die naar het Hof heeft aangenomen op dit punt niet deskundig is - heeft zich klaarblijkelijk niet ten volle gerealiseerd wat de betekenis daarvan was,(6) terwijl [eiseres] dat ongetwijfeld wel heeft gedaan. Het ligt voor de hand aan te nemen, zoals in de onder 2.8 geciteerde passage uit de mva ook besloten ligt, dat [eiseres] - als projectontwikkelaar ongetwijfeld wél deskundig op dit terrein - heeft onderkend dat later een probleem in verband met het woonhuis zou kunnen rijzen en dat zij mede daarom de clausule heeft laten opnemen.
3.13 Aannemelijk is dat [verweerder] niet heeft geweten dat de onroerende zaak dezelfde dag met (klaarblijkelijk) aanzienlijke winst zou worden doorverkocht.(7) Zou hij dat wél hebben geweten dan zou dat de betrekkelijk strakke opstelling ten aanzien van de overdrachtsbelasting zeker niet onbegrijpelijk hebben gemaakt.
3.14 De klachten zijn in zoverre te begrijpen dat het er enigszins de schijn van heeft dat het Hof naar het resultaat heeft toegewerkt. Hoewel men over de juistheid daarvan wellicht verschillend kan denken, kan in het licht van hetgeen onder 3.12 en 3.13 is vermeld zeker niet worden gezegd dat dit resultaat evident onbevedigend is.
3.15 Het middel noopt niet tot beantwoording van vragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Daarom kan het beroep m.i. worden verworpen op de voet van art. 81 RO.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Ik heb een typefout gecorrigeerd.
2 Uit prod. 1 bij mvg blijkt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Dit is geschied voor een bedrag van f 5.000.000 excl. OB en inclusief "ontwikkelingskosten".
3 Deze kwestie duikt een aantal malen op in de processtukken van [eiseres]. Het gaat in rov. 4.14 kort op die kwestie in.
4 Hij verklaart in de cva onder meer dat [eiseres] uiteindelijk na langdurige bespreking heeft laten weten het voorbehoud te zullen laten vervallen (onder 9).
5 Na een eventuele verwijzing zou het op dit laatste aankomen. Nu dit in geen geval uit de vaststaande of zelfs maar de gestelde feiten voortvloeit, mist [eiseres] belang bij deze klacht.
6 Dat ligt ook besloten in rov. 4.14 en 4.15.
7 Zie voetnoot 2 in samenhang met de onder 1.8 genoemde prijs die hij ontving.
Uitspraak
19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/205HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Wuisman,
thans mr. M.V. Polak,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 2 februari 2000 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd [verweerder] te veroordelen aan [eiseres] te betalen de door haar geleden schade ad ƒ 37.620,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 30 maart 2000 op 28 september 2000 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 15 maart 2001 de vordering toegewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Verweerder] heeft bij memorie van grieven verzocht het eindvonnis van de Rechtbank van 15 maart 2001 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] alsnog af te wijzen en [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder] terug te betalen een bedrag van ƒ 45.545,30, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij arrest van 16 april 2002 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] afgewezen met terugbetaling aan [verweerder] van € 20.626,26 met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2001 tot de dag der algehele voldoening.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 16 september 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 20 augustus 1998 heeft [verweerder] aan [eiseres] een aantal onroerende zaken verkocht.
(ii) Op 29 oktober 1998 is de koopovereenkomst schriftelijk vastgelegd. Art. 2 luidt:
"kosten en belastingen
Artikel 2
1. De overdrachtsbelasting (indien verschuldigd) (...) is voor rekening van koper.
(...)
3. Verkoper verklaart voor wat betreft het verkochte:
(...)
- indien vóór de levering wel gesloopt wordt, dat hij ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (...)."
(iii) De panden waren ten tijde van de overdracht gesloopt.
(iv) Op 23 november 1989 bleek aan [eiseres] dat een deel van het verkochte (het woonhuis) niet kon worden verkocht "met omzetbelasting" omdat het niet tot de onderneming van [verweerder] behoorde.
(v) [Eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het door haar in verband hiermee verschuldigd zijn van overdrachtsbelasting. De notaris heeft daarop in de conceptakte van levering een voorbehoud (hierna: het voorbehoud) opgenomen, inhoudend:
"Alle kosten van de overdracht, waaronder begrepen de eventueel verschuldigde overdrachtsbelasting en het kadastrale tarief, zijn voor rekening van koper, zij het dat de betaling van de overdrachtsbelasting onder protest voor zijn rekening [d.i. voor die van [eiseres]] wordt genomen, aangezien koper van mening is dat die voor rekening van de verkoper komt."
(vi) [Verweerder] ging niet met dit voorbehoud akkoord. Het transport heeft op 24 november 1999 zonder dit voorbehoud plaatsgevonden.
(vii) De door de notaris opgemaakte en verleden akte van levering vermeldt:
"KOOPOVEREENKOMST
Voor zover daarvan in deze akte niet is afgeweken, blijft tussen partijen gelden hetgeen in de koopovereenkomst en ook overigens tussen hen is overeengekomen."
"OMZETBELASTING/OVERDRACHTSBELASTING
Partijen doen een beroep op de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15 lid 1 letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, voor het gedeelte van het verkochte ter waarde van (...) (f. 1.673.000,00), het welk tot het ondernemingsvermogen van de verkoper behoort (...) Van het resterende gedeelte van het verkochte (...) was de verkoper eigenaar in privé, zodat daarover overdrachtsbelasting is verschuldigd ten bedrage van (...) (f. 37.620,00)."
(viii) [Eiseres] had de onroerende zaken verkocht aan een derde. De overdracht aan de derde zou eveneens plaats op 24 november 1999 plaatsvinden.
3.2 [Eiseres] heeft de veroordeling van [verweerder] tot betaling van ƒ 37.620,-- c.a. gevorderd. Aan deze vordering heeft [eiseres] in de eerste instantie ten grondslag gelegd dat [verweerder] primair onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat hij bij het opmaken van de akte van levering misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt en subsidiair dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld omdat hij deze "bewust schade [heeft] willen berokkenen". In hoger beroep heeft [eiseres] de vordering tevens gegrond op toerekenbare tekortkoming.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank echter vernietigd en de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
3.3 Het hof heeft in rov. 4.5 geoordeeld dat [eiseres] op de transportdatum het hiervoor in 3.1 onder (v) aangehaalde voorbehoud heeft laten vallen en dat [verweerder] onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat [eiseres] daarmee afstand deed van het in haar uitleg van de koopovereenkomst bestaande recht het bedrag van de overdrachtsbelasting van [verweerder] te vorderen. De rechtbank kon derhalve, aldus het hof, [verweerder] niet veroordelen tot vergoeding van schade op grond van "toerekenbare niet-nakoming" van de koopovereenkomst. In rov. 4.13 heeft het hof vervolgens geoordeeld dat [verweerder] zich bij de koopovereenkomst, in het bijzonder ingevolge artikel 2 lid 3 daarvan, verbonden heeft om aldus te leveren dat de overdracht geheel viel onder de vrijstelling van overdrachtsbelasting van artikel 15 eerste lid onderdeel a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Het stond [verweerder] derhalve niet vrij, aldus het hof, bij het totstandkomen van de overdrachtsakte het standpunt in te nemen dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam en daarin te volharden. In rov. 4.16 heeft het hof geoordeeld dat de wijziging van het antwoord op de vraag voor wiens rekening de overdrachtsbelasting zou komen (koopovereenkomst: [verweerder]; akte van levering: [eiseres]) niet is totstandgekomen met misbruik van omstandigheden, respectievelijk onrechtmatig handelen door [verweerder] en dat de vordering, voorzover daarop gebaseerd, evenmin gegrond is gebleken.
3.4.1 Onderdeel 1 klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 4.5, dat de rechtbank [verweerder] niet kon veroordelen tot vergoeding van schade op grond van "toerekenbare niet-nakoming" van de koopovereenkomst, onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is, omdat voor [verweerder] een "goede rechtvaardigingsgrond" nodig was om het standpunt, dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam, te kunnen innemen. Het enkele feit dat [eiseres] bij het totstandkomen van de overdrachtsakte afstand heeft gedaan van het recht om het bedrag van de overdrachtsbelasting van [verweerder] te vorderen, levert geen zodanige rechtvaardigingsgrond op nu [eiseres] door [verweerder] daartoe werd genoopt.
3.4.2 Het onderdeel kan geen doel treffen omdat het niet mede is gericht tegen de hiervoor in 3.3 aangehaalde overweging van het hof, dat [eiseres] op de transportdatum afstand heeft gedaan van het in haar uitleg van de koopovereenkomst bestaande recht het bedrag van de overdrachtsbelasting van [verweerder] te vorderen. Weliswaar voert het onderdeel mede aan dat [eiseres] door [verweerder] tot het doen van de afstand werd genoopt, maar het verbindt daaraan niet de klacht - die immers ook niet in de feitelijke instanties naar voren is gebracht - dat deze overeenkomst van afstand derhalve vernietigbaar was. Onder deze omstandigheden mist de klacht dat voor [verweerder] een "goede rechtvaardigingsgrond" nodig was om zijn standpunt, dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam, te kunnen innemen, feitelijke grondslag. Deze klacht is immers klaarblijkelijk mede erop gebaseerd dat de op art. 2 lid 3 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst gebaseerde contractuele aanspraak van [eiseres] op vergoeding van de onderhavige schadepost, ondanks de afstand bleef voortbestaan, hetgeen echter niet het geval is.
3.5.1 In rov. 4.13 heeft het hof geoordeeld dat het [verweerder] niet vrijstond bij het totstandkomen van de overdrachtsakte het standpunt in te nemen dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam en daarin te volharden. Vervolgens heeft het hof overwogen dat dit gedrag eerst jegens [eiseres] onbehoorlijk en dus onrechtmatig is indien [verweerder] besefte of moest begrijpen dat het door hem ingenomen standpunt onjuist was en hij bewust van de omstandigheden, in het bijzonder de door [eiseres] gestelde maar door [verweerder] ontkende bekendheid van [verweerder] met de voor [eiseres] bestaande verplichting het verkochte dezelfde dag door te leveren, gebruik heeft gemaakt zijn standpunt door te drukken. Dit een en ander is in cassatie niet bestreden. [Eiseres] heeft echter, aldus het hof, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit, indien bewezen, volgt dat [verweerder] op 24 november 1999 besefte of moest begrijpen dat het door hem ingenomen standpunt onjuist was. Op grond hiervan is het hof in rov. 4.16 van zijn arrest tot de slotsom gekomen dat de vordering, voor zover gebaseerd op misbruik van omstandigheden respectievelijk onrechtmatige daad, niet toewijsbaar is.
3.5.2 Zoals blijkt uit de hiervoor in 3.5.1 samengevat weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of het als onjuist aangemerkte gedrag van [verweerder] - het innemen van en het volharden bij het standpunt dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam - onbehoorlijk en dus onrechtmatig is, aan twee vereisten moet zijn voldaan, te weten dat [verweerder] besefte of moest begrijpen dat zijn standpunt onjuist was, en dat hij bewust van de omstandigheden gebruik heeft gemaakt om zijn standpunt door te drukken.
Het hof heeft zijn ontkennende beantwoording van de vraag uitsluitend hierop gebaseerd dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat [verweerder] besefte of moest begrijpen dat zijn standpunt onjuist was. In cassatie moet derhalve veronderstellenderwijs, als door [eiseres] gesteld en door het hof in het midden gelaten, ervan worden uitgegaan dat [verweerder] ervan op de hoogte was dat [eiseres] verplicht was de gekochte zaken dezelfde dag aan een derde door te leveren.
3.6.1 Onderdeel 2 bestrijdt de slotsom van het hof dat de vordering ook voor zover zij is gebaseerd op misbruik van omstandigheden of onrechtmatige daad evenmin toewijsbaar is, alsmede de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen met een rechtsklacht en een motiveringsklacht. Het klaagt dat het hof in zijn overwegingen geen aandacht heeft besteed aan de stellingen van [eiseres] omtrent de gang van zaken bij het totstandkomen en passeren van de overdrachtsakte. Deze stellingen hielden, samengevat, in dat, naar eerst daags voor de overdracht bleek, met betrekking tot het woonhuis overdrachtsbelasting verschuldigd was, die [eiseres] zou moeten voldoen, ofschoon [verweerder] zich had verbonden ook het woonhuis als ondernemer te zullen leveren, en dat [verweerder], ondanks het advies van zijn adviseur [betrokkene 1] akkoord te gaan met het opnemen in de overdrachtsakte van een voorbehoud van [eiseres] met betrekking tot de betaling van de overdrachtsbelasting, daarmee niet heeft ingestemd, zodat [eiseres] genoopt was de overdrachtsakte zonder dat voorbehoud te ondertekenen om aan zijn verplichtingen jegens zijn koper te kunnen voldoen.
3.6.2 Mede in aanmerking genomen dat [verweerder], naar in cassatie als uitgangspunt heeft te gelden, op de hoogte was van de dwangpositie waarin [eiseres] was komen te verkeren, en dat [verweerder] zonder zijn standpunt prijs te geven deze dwangpositie had kunnen opheffen door, zoals [betrokkene 1] hem volgens de stellingen van [eiseres] ook had geadviseerd, met het voorbehoud in te stemmen, heeft het hof aldus zijn oordeel dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat [verweerder] ten minste moest begrijpen dat zijn standpunt onjuist was, ontoereikend gemotiveerd.
Onderdeel 2 treft derhalve doel.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 16 april 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 681,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 20003.