
Jurisprudentie
AK8404
Datum uitspraak2003-03-13
Datum gepubliceerd2003-11-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/113 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/113 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is terecht het standpunt ingenomen dat het ongeval geen dienstongeval is als bedoeld in art 54 eerste lid van het Barp?
Uitspraak
01/113 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2000,
nr. 99/9939 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 februari 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. L.A.A. Ongenae, advocaat te Zoetermeer. Voor gedaagde is verschenen mr. Th. Tanja, werkzaam bij de politieregio van gedaagde.
II. MOTIVERING
1. Appellant is werkzaam als inspecteur van politie bij het [wijkteam te B.]. Tijdens een driedaagse teambuildingssessie voor de leiding en de inspecteurs/projectleiders van dit team is appellant op 24 november 1998 met collega's gaan karten, waarbij appellant twee keer door collega's is aangereden. Hierna heeft appellant, die eerder was hersteld van een whiplash, opnieuw nek- en schouderklachten gekregen.
1.1. Bij besluit van 3 februari 1999 heeft gedaagde het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van een dienstongeval als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: het Barp). Dit besluit is na door appellant gemaakt bezwaar bij het bestreden besluit van 31 augustus 1999 gehandhaafd. Hieraan heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat het ongeval niet in het vereiste verband tot de opgedragen werkzaamheden staat.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van het hoger beroep als volgt.
4. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van het Barp worden in geval van een dienstongeval aan de desbetreffende ambtenaar vergoed de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging. Van een dienstongeval is volgens artikel 1, eerste lid, aanhef en onder x, van het Barp, (thans artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z) sprake bij een ongeval, welk in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.1. Aan deze rechtspositionele bepalingen ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een - gelet op de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht - verhoogd risico, kosten van geneeskundige behandeling of verzorging die de ambtenaar moet maken als gevolg van een ongeval dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt, voor zijn rekening dient te nemen.
5. De Raad stelt vast dat tussen partijen uitsluitend in geding is het antwoord op de vraag of het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht.
6. De Raad beantwoordt die vraag evenals gedaagde en de rechtbank ontkennend.
Hij neemt daarbij in aanmerking dat uit de gedingstukken naar voren komt dat het karten losstond van het eigenlijke programma van de teambuildingsdagen en uitsluitend het karakter had van een vrijblijvende ontspanningsactiviteit, die als onderbreking van dagdelen aan het programma was toegevoegd. Ook van (concrete) druk van de aanwezige collega's en leidinggevenden om mee te doen met het karten is niet gebleken. Appellant had daarom evenzeer de keuze kunnen maken om zich hieraan te onttrekken, hetgeen in zijn geval plausibel was geweest omdat hij net hersteld was van een whiplash. In dit verband leidt de omstandigheid dat de deelnemers er voorafgaand aan het karten nog op zijn gewezen dat het niet de bedoeling was om te botsen de Raad, anders dan door appellant voorgestaan, niet tot een ander oordeel.
7. Ook het argument van appellant dat gedaagde aansluiting had moeten zoeken bij hetgeen de Raad heeft uitgemaakt in TAR 2002, 109 en TAR 2000, 112 treft geen doel. Dit reeds omdat in die uitspraken de toepasselijkheid van een aansprakelijkheidsnorm aan de orde is, die niet van betekenis is voor de inhoud en omvang van aanspraken op grond van specifieke rechtspositionele voorschriften als in artikel 54 Barp.
8. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het kart-ongeval geen dienstongeval is als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van het Barp omdat dit ongeval niet in het vereiste verband tot de aan appellant opgedragen werkzaam-heden staat.
8. Gelet op het bovenstaande en omdat de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. R. Kooper en
prof. mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2003.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) A. de Gooijer.
HD.Q