Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1179

Datum uitspraak2003-09-04
Datum gepubliceerd2003-09-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001582.02 (proces-verbaal t.t.z.)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan de verdachte is bij de onderhavige oproepingen echter niet de tekst van hetgeen in de bestaande dagvaarding onder 1 primair en subsidiair was ten laste gelegd, betekend en evenmin die van de overige feiten die bij inleidende dagvaarding aan hem waren ten laste gelegd. Ook bevatten de oproepingen geen verwijzing naar het parketnummer waaronder de inleidende dagvaarding aan de verdachte was betekend. Het voorschrift van artikel 412, tweede lid, van het Wetboek van Stafvordering heeft de strekking te voorkomen, dat de verdachte in onzekerheid zou verkeren, waarvoor hij zich in hoger beroep zou moeten verantwoorden. Het doel van deze bepaling wordt in het algemeen alleen dan bereikt, als in de dagvaarding in hoger beroep duidelijk en op ondubbelzinninge wijze vermeld staat, voor welke hem in eerste aanleg ten laste gelegde feiten hij in hoger beroep moet terecht staan. Daarvan is onder de hierboven geschetste omstandigheden geen sprake. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de zaak heden niet aanhangig is gemaakt; daarbij kan in het midden blijven of (één van) de onderhavige oproepingen rechtsgeldig aan de verdachte zijn/is betekend.


Uitspraak

Parketnummer: 20.001582.02 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 4 september 2003. Tegenwoordig: Mr. Bergkotte, als voorzitter, Mr. Van Zon en Mr. Urlings, als raadsheren, Mr. Brughuis, advocaat-generaal, Mr. Regina, als griffier. De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte, genaamd: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum], volgens de Gemeentelijke Basis Administratie ingeschreven te [adres], is niet verschenen. Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig Mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda. De voorzitter deelt mede, dat de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, doch niet gevoegd, zal worden behandeld met de eveneens ter terechtzitting van heden aangebrachte strafzaken onder de parketnummers 20.001584.02 en 20.002855.02 tegen respectievelijk [mededader 1] en [mededader 2]. De deurwaarder deelt desgevraagd mede dat [getuige] is verschenen. De voorzitter deelt mede -zakelijk weergegeven-: Op 27 februari 2003 is de dagvaarding in hoger beroep in deze zaak nietig verklaard. De verdachte is tegen de zitting van vandaag opgeroepen. In de eerste plaats ter griffie van de rechtbank te 's Hertogenbosch omdat van de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande bekend is. In de tweede plaats aan het hierboven vermelde adres te [plaats]. Naast het bovenvermelde uittreksel uit de Gemeentelijke Basis Administratie bevindt zich in het dossier nog een mededeling van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, dat de verdachte op 17 september 2002 met onbekende bestemming is vertrokken uit het Asielzoekerscentrum te [plaats]. In beide oproepingen wordt verdachte opgeroepen om heden ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen "teneinde tegenwoordig te zijn bij de nadere behandeling van de tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak, waarin bij interlocutoir arrest van 27 februari 2003 het onderzoek voor (on)bepaalde tijd werd geschorst." Dit is niet juist, immers op 27 februari 2003 is geen interlocutoir arrest gewezen. Het was een eindarrest waarbij de dagvaarding in hoger beroep nietig werd verklaard. Verdachte had dan ook tegen de zitting van heden moeten worden gedagvaard. De advocaat-generaal deelt mede -zakelijk weergegeven- het volgende. Aan de oproeping is de voorgenomen vordering wijziging tenlastelegging gehecht. De verdachte is dus niet alleen op de hoogte van de zittingsdatum gebracht, maar ook van het verwijt dat hem wordt gemaakt. Onder die omstandigheden kan de oproeping met een dagvaarding worden gelijkgesteld. De raadsman verklaart - zakelijk weergegeven- het volgende. In de oproeping wordt op geen enkele wijze verwezen naar bijvoorbeeld een parketnummer in eerste aanleg. Ook is er geen dagvaarding zoals in eerste aanleg aan cliënt is uitgegaan aan de oproeping gehecht. De oproeping voldoet naar mijn mening niet aan de eisen die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering zijn gesteld. Ik ben van mening dat de oproeping, die eigenlijk een dagvaarding had moeten zijn, nietig is. De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad. Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter mede -zakelijk weergegeven-: In deze zaak is door de voorzitter ingevolge artikel 412 van het Wetboek van Strafvordering de dag van de terechtzitting bepaald op heden. De zaak is ook uitgeroepen. De verdachte is niet verschenen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte niet in hoger beroep is gedagvaard. In het dossier bevinden zich wel twee oproepingen tegen de zitting van heden. De advocaat-generaal heeft zich op de grond als evenvermeld op het standpunt gesteld dat deze oproepingen met een dagvaarding kunnen worden gelijk gesteld. Het hof overweegt daaromtrent het navolgende. Aan de hierboven omschreven oproepingen is een vordering wijziging tenlastelegging gehecht, houdende -kort gezegd- de tekst van hetgeen naar het oordeel van het openbaar ministerie onder 1 primair aan de verdachte moet worden ten laste gelegd, onder mededeling dat de in de bestaande dagvaarding onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten moeten komen te luiden als subsidiair en meer subsidiair. Aan de verdachte is bij de onderhavige oproepingen echter niet de tekst van hetgeen in de bestaande dagvaarding onder 1 primair en subsidiair was ten laste gelegd, betekend en evenmin die van de overige feiten die bij inleidende dagvaarding aan hem waren ten laste gelegd. Ook bevatten de oproepingen geen verwijzing naar het parketnummer waaronder de inleidende dagvaarding aan de verdachte was betekend. Het voorschrift van artikel 412, tweede lid, van het Wetboek van Stafvordering heeft de strekking te voorkomen, dat de verdachte in onzekerheid zou verkeren, waarvoor hij zich in hoger beroep zou moeten verantwoorden. Het doel van deze bepaling wordt in het algemeen alleen dan bereikt, als in de dagvaarding in hoger beroep duidelijk en op ondubbelzinninge wijze vermeld staat, voor welke hem in eerste aanleg ten laste gelegde feiten hij in hoger beroep moet terecht staan. Daarvan is onder de hierboven geschetste omstandigheden geen sprake. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de zaak heden niet aanhangig is gemaakt; daarbij kan in het midden blijven of (één van) de onderhavige oproepingen rechtsgeldig aan de verdachte zijn/is betekend. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en bij ontstentenis van de griffier slechts door de voorzitter is ondertekend.