Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1188

Datum uitspraak2003-07-29
Datum gepubliceerd2003-09-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/00162
Statusgepubliceerd


Indicatie

De taxateur heeft rekening gehouden met het verbouwingsstadium waarin het object zich bevond en bevindt. Belanghebbende onderbouwt haar stelling dat met het waardedrukkende effect van de verbouwing niet voldoende rekening is gehouden onvoldoende met haar enkele verwijzing naar jurisprudentie (..).


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste enkelvoudige belastingkamer nr. 02/162 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Lingewaal aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen waardebeschikking (artikel 22 Wet waardering onroerende zaken) tijdvak : jaren 2001 tot en met 2004 onderzoek ter zitting : op 15 juli 2003 te Arnhem door mr. De Kroon, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, alsmede als woordvoerders van de verweerder[ A en B], beiden als taxateur verbonden aan [C BV te P] gronden: 1. Bij de aangevallen uitspraak is de aanvankelijk op ƒ 1 045 000 ofwel € 474 200 vastgestelde waarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend [a-straat 1 te Z] (hierna: het object) naar de waardepeildatum 1 januari 1999 verminderd tot ƒ 845 000 ofwel € 383 444. Het object is een voormalige stadsboerderij, gebouwd vóór 1900, waarvan de deel is gerenoveerd en verbouwd tot extra woonruimte, met schuren, parkeerplaatsen, tuin en erf. Het object omvat drie niet zelfstandige woongedeelten en is mede-eigendom van belanghebbende en mede bij haar in gebruik. 2. Tot staving van de vastgestelde waarde legt de verweerder bij het verweerschrift een rapport over van[ C BV te P] dat op 14 oktober 2002 is opgemaakt door [A] voornoemd, taxateur ingeschreven bij NRVT & SRT, en uitkomt op ƒ 845 000 ofwel € 383 444. De taxateur heeft uitdrukkelijk rekening gehouden met de sinds in 1997 in gang zijnde verbouwing van de deel, met het bodemonderzoek op het adres [a-straat 2] en met de mogelijk asbesthoudende eternitgolfplaten aan de zijkant van een schuur. 3. Het taxatierapport vermeldt en belanghebbende betwist niet dat de voormelde taxatie tot stand is gekomen na opname en inspectie op 23 april 2002, waarbij de taxateur de eerste en tweede verdieping van het voorhuis niet inpandig heeft kunnen bezichtigen doordat deze bij derden in gebruik zijn. Aan te nemen valt, dat de taxateur de bedrijfsvoering op de belendende percelen in ogenschouw heeft genomen, althans op het door belanghebbende bedoelde intensieve vrachtverkeer is gewezen door de gemachtigde, die bij de plaatselijke opname aanwezig is geweest. 4. De taxateur heeft rekening gehouden met het verbouwingsstadium waarin het object zich bevond en bevindt. Belanghebbende onderbouwt haar stelling dat met het waardedrukkende effect van de verbouwing niet voldoende rekening is gehouden onvoldoende met haar enkele verwijzing naar jurisprudentie volgens welke 'de stelplicht van geen waardedrukkend effect ligt bij de gemeente'. 5. Bij het taxatierapport zijn ter onderbouwing foto's en beschrijvingen gevoegd van twee vergelijkingspanden in de [a-straat te Z], te weten de huisnummers 3 en 4 die zijn omschreven als herenhuis met bouwjaar vóór 1900. Tevens is vermeld dat nr. 3 op 7 januari 1999 is verkocht voor ƒ 866 000 en dat nr. 4 op 3 maart 1999 is verkocht voor ƒ 595 000. De vastgestelde waarden bedragen ƒ 875 000 onderscheidenlijk ƒ 610 000. 6. De taxateur heeft de afzonderlijke eigenschappen van de vergelijkingspanden met die van het object vergeleken en bij de waardebepaling uitdrukkelijk mede op de onderlinge verschillen gelet. 7. In haar aanvullende bezwaarschrift stelt belanghebbende dat voor de juridische eigendomsoverdracht van het object op 30 juli 1999 voor de prijs van ƒ 500 000 de toestemming vereist was van de ontvanger der belastingen te [Q], die bij zijn beslissing aansluiting zocht bij een van rijkswege aangestelde taxateur. In de aangevallen uitspraak acht de verweerder die verkoop, omdat die plaatshad binnen de familie van belanghebbende, niet maatgevend voor de gezochte waarde. Belanghebbende weerspreekt niet dat haar vader, tevens haar voormelde gemachtigde, eigenaar was van de verkopende vennootschap. Aan de juistheid van het standpunt van de verweerder doet niet af dat bij de bedoelde levering ook de genoemde ontvanger, de hypotheeknemende bank, een makelaar, een notaris en de staatssecretaris van Financiën betrokken waren, zoals belanghebbende in beroep stelt. Integendeel versterkt haar stelling dat de vennootschap sedert april 1996 'onder vuur' lag van zowel justitie als fiscus het vermoeden, en daarmee de juistheid van de stelling van de verweerder, dat de betrokken verkoop en de daartoe overeengekomen prijs niet tot stand zijn gekomen tussen zakelijk handelende, van elkaar onafhankelijke, marktpartijen. 8. Daarom komt geen betekenis toe aan een vergelijking tussen de verhouding van de vastgestelde waarde van het object tot de onder 7 genoemde prijs van ƒ 500 000 en de onder 5 genoemde verkoopopbrengsten tot de daar vermelde vastgestelde waarden. 9. Ook overigens verschaft belanghebbende geen objectieve gegevens van tenminste gelijke overtuigingskracht als die waarop de voormelde taxateur zich baseert. 10. Belanghebbende beklaagt zich vergeefs over détournement de pouvoir en willekeur bij het kiezen van haar als degene op wier naam de bestreden beschikking is gesteld en aan wie deze is toegezonden. Onbestreden is dat zijzelf in ieder geval de hoedanigheden bezit als bedoeld in artikel 24, lid 3, onderdelen a en b, van de Wet waardering onroerende zaken. In die tenaamstelling ligt haar aanwijzing besloten als bedoeld in lid 5 van dat wetsartikel, onderdelen a en b. In overeenstemming met hetgeen voor de onroerende-zaakbelastingen is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 1995, nr. 30 248, BNB 1995/229, moet ook voor de toepassing van de genoemde wetsbepalingen worden geoordeeld dat die tenaamstelling en aanwijzing niet willekeurig of in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zijn. De bevoegdheden tot die tenaamstelling en aanwijzing zijn niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheden gegeven zijn. Evenmin is een en ander discriminatoir of in strijd met bindend verdragsrecht. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de bedoelde tenaamstelling en aanwijzing in strijd zouden zijn met enige beleidsregel als waarvan sprake was op bladzijde 8 van de Nota naar aanleiding van het verslag op wetsontwerp 24 771, dat heeft geleid tot de wet waarbij artikel 253 van de Gemeentewet zijn huidige inhoud heeft gekregen. 11. De vastgestelde waarde, ondersteund als voormeld, kan als juist worden aanvaard. 12. Met haar opmerking 'dat de beslissing waarvan hier beroep werd genomen buiten de termijnen conform de Awb' miskent belanghebbende dat volgens artikel 25, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar een jaar bedraagt, zulks in uitdrukkelijke afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht. De AWR is hier van overeenkomstige toepassing krachtens artikel 30 van de Wet waardering onroerende zaken. 13. Belanghebbende heeft ter zitting haar grieven over détournement de pouvoir, schending van het verbod op willekeur, discriminatie en schending van bindend verdragsrecht ingetrokken voor zover deze de tenaamstelling van aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen betreffen. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 29 juli 2003 door mr. De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 augustus 2003 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schrif-telijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt om een schriftelijke uitspraak te verkrijgen, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.