Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1458

Datum uitspraak2003-02-18
Datum gepubliceerd2003-09-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610129-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

Straf boven eis: 10 jaar in plaats van 8 jaar. Verdachte heeft zich, over een periode van 1 januari 2001 tot en met april 2002, tezamen met anderen, in georganiseerd verband, meermalen schuldig gemaakt aan export van grote hoeveelheden heroïne naar Engeland (laatste transport: 35 kilo, 30 kilo in voorraad voor een volgend transport,eerdere transporten: tientallen kilo's). Het georganiseerd verband waarbinnen deze export heeft plaatsgevonden bestond feitelijk uit drie deelorganisaties, waarvan de deelorganisatie waartoe verdachte behoorde zorg droeg voor het vervoer van de heroïne binnen Nederland, de verpakking daarvan, de inschakeling van een andere deelorganisatie voor de transport vanuit Nederland naar de afnemers in Engeland en de controle van de aflevering in Engeland. Verdachte had daarbij een sturende, maar vaker ook een bepalende rol. Verdachte heeft kennelijk uitsluitend gehandeld ten behoeve van eigen geldelijk gewin en een en ander zo georganiseerd dat de kans dat hij betrapt zou worden met heroïne in zijn bezit nihil was. Met name gezien de hoeveelheid heroïne en verdachtes aandeel in de strafbare gedragingen, komt de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking in de eis van de officier van justitie. Met het oog op een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/610129-00 uitspraak d.d. : 18 februari 2003 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank [geboorteplaats], meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] thans gedetineerd in het huis van bewaring te Grave. 1. Het onderzoek van de zaak. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 en 4 februari 2003. 2. De tenlastelegging. De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 2 april 2002 tot en met 11 april 2002 in de/het arrondissement(en) Roermond en/of Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Engeland) heeft gebracht ongeveer 35 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; artikel 2 juncto artikel 10 van de Opiumwet; 2. hij meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 29 maart 2002 in de/het arrondissement(en) Roermond en/of Maastricht, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Engeland) heeft gebracht (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; artikel 2 juncto artikel 10 van de Opiumwet; 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 26 april 2002 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [voorletters] [verdachte] (verdachte) en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het buiten het grondgebied van Nederland (naar Engeland) brengen van heroïne en/of het bewerken en/of verwerken en/of het verkopen en/of het afleveren en/of het verstrekken en/of het vervoeren en/of het aanwezig hebben van heroïne, zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 2 april 2002 tot en met 11 april 2002 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Engeland) heeft gebracht ongeveer 35 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij meermalen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 29 maart 2002 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Engeland) heeft gebracht telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 26 april 2002 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [voorletters] [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het buiten het grondgebied van Nederland (naar Engeland) brengen van heroïne en verwerken en het verkopen en het afleveren enhet vervoeren en het aanwezig hebben van heroïne, zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde. Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: 1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod; 2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd; 3. deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De misdrijven sub 1 en 2 zijn strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het misdrijf sub 3 is strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen. Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen. De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 4 februari 2003 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 8 jaar. Verdachte heeft zich, over een periode van 1 januari 2001 tot en met april 2002, tezamen met anderen, in georganiseerd verband, meermalen schuldig gemaakt aan export van grote hoeveelheden heroïne naar Engeland. Zo ging het in het laatste transport, dat op 11 april 2002 in Engeland werd onderschept, om 35 kilo heroïne, terwijl 30 kilo heroïne in voorraad werd gehouden voor een volgend transport. Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van met name [medeverdachte 2] kan worden afgeleid dat ook eerdere transporten, waarbij verdachte was betrokken, tientallen kilo's heroïne heeft betroffen. Het georganiseerd verband waarbinnen deze export heeft plaatsgevonden bestond feitelijk uit drie deelorganisaties, waarvan de deelorganisatie waartoe verdachte behoorde zorg droeg voor het vervoer van de heroïne binnen Nederland, de verpakking daarvan, de inschakeling van een andere deelorganisatie voor de transport vanuit Nederland naar de afnemers in Engeland en de controle van de aflevering in Engeland. Verdachte had daarbij een sturende, maar vaker ook een bepalende rol. In dit verband werden, mede door verdachte, meerdere personen die geen eerdere antecedenten op dit gebied hadden, bij de organisatie en de export van heroïne betrokken. Personen die voor een relatief geringe vergoeding, gezien de hoeveelheid heroïne en de te realiseren winsten, het risicovolle werk, zoals het transporteren en onder zich hebben en houden van de verdovende middelen, voor hun rekening namen. Heroïne, eenmaal in handen van de gebruikers, levert grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, het leidt tot verloedering en tot crimineel handelen om de verslaving te kunnen bekostigen, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Dit nog afgezien van de grote winsten die met de handel in heroïne, zeker op deze schaal, worden gemaakt en de corrumperende en ontwrichtende werking, die van de beschikbaarheid van zulke hoeveelheden illegaal verkregen geld kan uitgaan. Verdachte heeft daarbij kennelijk uitsluitend gehandeld ten behoeve van eigen geldelijk gewin en een en ander zo georganiseerd dat de kans dat hij betrapt zou worden met heroïne in zijn bezit nihil was. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. De rechtbank betrekt verder in haar beslissing de ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten en het belang van een juiste normhandhaving en het gegeven dat verdachte eerder terzake van een opiumdelict tot een substantiële gevangenisstraf is veroordeeld. De rechtbank heeft verder in haar oordeel betrokken de persoonlijke omstandigheden van verdacht voorzover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank is van oordeel dat, met name ook gezien de hoeveelheid heroïne en verdachtes aandeel in de strafbare gedragingen, de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking komt in de eis van de officier van justitie. Met het oog op een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. 12. Toepasselijke wetsartikelen. Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 91, 140; Opiumwet art. 2, 10. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaar; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Vonnis gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, F. Oelmeijer en E.P.J. Rutten, van wie mr. F. Oelmeijer voorzitter, in tegenwoordigheid van P.W.A. Beckers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 18 februari 2003.