Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1463

Datum uitspraak2003-09-18
Datum gepubliceerd2003-09-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304859/1 en 200305529/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 juli 2003, kenmerk NL 104811, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellante om, met gebruikmaking van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese gemeenschap, 10.000.000 kg gemengd stedelijk afval uit te voeren.


Uitspraak

200304859/1 en 200305529/1. Datum uitspraak: 18 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 juli 2003, kenmerk NL 104811, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellante om, met gebruikmaking van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese gemeenschap, 10.000.000 kg gemengd stedelijk afval uit te voeren. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 13 augustus 2003, kenmerk IMA 2003-25565, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, beroep ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen en mr. M.H.M. Meijer, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Krachtens artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht bevat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, kan het bezwaar ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. 2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde van appellante, [gemachtigde A], na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen schriftelijke machtiging heeft overgelegd en de gronden van het bezwaar niet heeft aangevuld. 2.3. De Voorzitter stelt vast het besluit in primo is geadresseerd aan de gemachtigde van appellante, [gemachtigde A], en dat de bekendmaking van dit besluit is geschied door toezending aan deze gemachtigde. Daarbij is onder meer vermeld: “Aangezien u hiertoe gemachtigd bent, kunt u dit besluit namens de kennisgever, [appellante], in ontvangst nemen. Tegen dit besluit kunt u binnen zes weken na de datum van verzending hiervan, op grond van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen”. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat verweerder bij de bekendmaking van het besluit in primo van de veronder-stelling is uitgegaan dat eerdergenoemde gemachtigde bevoegd was appellante in de bezwaarfase te vertegenwoordigen. De Voorzitter stelt verder vast dat in het bezwaarschrift van appellante, zoals dat bij verweerder is ingekomen op 22 juli 2003 per fax, wordt betoogd dat de ingezamelde afvalstoffen dezelfde fysische en chemische eigenschappen bezitten. Appellante heeft hiermee een grond aangevoerd waarom het besluit in primo naar haar mening geen stand kan houden. Dat het bezwaarschrift tevens een blanco pagina bevat, doet hieraan niet af. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het niet overleggen van een schriftelijke machtiging en het niet aanvullen van de gronden. 2.4. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.5. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De Voorzitter gaat er vanuit dat verweerder zo spoedig mogelijk een nieuw besluit zal nemen. 2.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 augustus 2003, kenmerk IMA 2003-25565; III. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af; IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht (€ 464,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Plambeck Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2003 159-399.