Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1465

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304892/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 mei 2003, kenmerk 2003-20346, heeft verweerder bepaald dat tot 1 oktober 2003, of zoveel eerder als de nieuwe vergunning in werking treedt, onder voorwaarden wordt gedoogd dat het overlaadstation aan de Crailoseweg 10 te Hilversum in werking is zonder een daartoe verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer.


Uitspraak

200304892/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: het dagelijks bestuur van het gewest Gooi en Vechtstreek, verzoeker, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 mei 2003, kenmerk 2003-20346, heeft verweerder bepaald dat tot 1 oktober 2003, of zoveel eerder als de nieuwe vergunning in werking treedt, onder voorwaarden wordt gedoogd dat het overlaadstation aan de Crailoseweg 10 te Hilversum in werking is zonder een daartoe verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2003. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 september 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door J.L. Meijhuis en O. Toeset, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn [derde belanghebbenden], vertegenwoordigd door mr. P. de Wit, advocaat te Bussum, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Bij uitspraak van 18 december 2002, no. 200200088/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 19 november 2001, kenmerk 2001-21662, waarbij aan de Gewestelijke Afvalstoffen Dienst Gooi- en Vechtstreek voor de onderhavige inrichting een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend, vernietigd. Daarop heeft verzoeker aan verweerder verzocht om een besluit als het onderhavige te nemen. 2.2. Verzoeker voert aan dat de in voorschrift 5.2.2 genoemde tijden waarop aanvoer en overslag van GFT dienen plaats te vinden te beperkend zijn voor de bedrijfsvoering. Verder voert hij aan dat de in voorschrift 5.5.2 gestelde grenswaarden voor het piekgeluidniveau niet haalbaar zijn. Ten slotte acht verzoeker de gedoogtermijn te kort. 2.2.1. In voorschrift 5.2.2 is bepaald dat de aanvoer en overslag van GFT dient plaats te vinden tussen 13:00 uur en 15:30 uur. In voorschrift 5.5.2 is bepaald dat de door de inrichting veroorzaakte piekgeluidniveaus op de in voorschrift 5.5.1 bedoelde meetpunten de aldaar genoemde equivalente geluidniveaus met niet meer dan 10 dB(A) mogen overschrijden. 2.2.2. Wat voorschrift 5.2.2 betreft overweegt de Voorzitter als volgt. Verzoeker heeft verweerder verzocht om over te gaan tot het gedogen van de activiteiten zoals deze staan beschreven in de aanvraag om een revisievergunning van 14 juni 2001. Aangevraagd zijn onder meer de aanvoer en overslag van GFT gedurende zes dagen per week van 07:00 tot 19:00 uur. Ter zitting heeft verweerder echter te kennen gegeven dat de in voorschrift 5.2.2 genoemde tijden zijn vastgesteld in overleg met verzoeker. Daarbij heeft hij tevens opgemerkt dat hij, indien verzoeker voldoende duidelijk zou hebben laten uitkomen dat met deze tijden absoluut niet kan worden volstaan, daarmee rekening zou hebben gehouden bij het nemen van het bestreden besluit. Reeds hierom ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre toe te wijzen en te dien aanzien een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat verzoeker ter zitting te kennen heeft gegeven dat gelet op de bedrijfsvoering de aanvoer van GFT in elk geval van 10:00 tot 16:00 uur dient te kunnen plaatsvinden en de overslag minstens van 10:00 tot 17:00 uur. 2.3. Verzoeker heeft naar het oordeel van de Voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt dat de in voorschrift 5.5.2 gestelde grenswaarden voor het piekgeluidniveau niet kunnen worden nageleefd. Uit het akoestisch rapport van Cauberg-Huygen van 6 augustus 2003 blijkt dat de feitelijke piekgeluidbelasting vanwege de huidige inrichting gedurende de dagperiode 62 dB(A) bedraagt op de meetpunten 1 en 3 en 64 dB(A) op meetpunt 2. Nu dit beduidend onder de veelal nog aanvaardbare grens van 70 dB(A) ligt, ziet de Voorzitter ook in zoverre aanleiding het verzoek toe te wijzen. 2.4. Vaststaat dat verzoeker op de onderhavige plaats een geheel nieuw scheidingsstation beoogt te vestigen. Ten behoeve daarvan is zowel een nieuw akoestisch onderzoek verricht, alsmede een nieuw geuronderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in rapporten van Cauberg-Huygen, beide daterend van 6 augustus 2003. Verzoeker heeft deze rapporten overgelegd ter aanvulling op zijn aanvraag van 14 juni 2001. Verweerder heeft nog geen nieuw (ontwerp-)besluit genomen op deze aanvraag. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de voor de inrichting gevraagde vergunning vanwege deze aanvulling niet binnen de bij het bestreden besluit gestelde gedoogtermijn kan worden verleend en in werking kan treden. In verband hiermee ziet de Voorzitter, partijen gehoord, ook in zoverre aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen. 2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorzieningen te treffen. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 22 mei 2003, kenmerk 2003-20346, voorzover het de voorschriften 5.2.2 en 5.5.2, alsmede de gestelde gedoogtermijn betreft, tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift; II. treft de volgende voorlopige voorzieningen: - voorschrift 5.2.2 komt als volgt te luiden: ”de aanvoer van GFT mag uitsluitend plaatsvinden tussen 10:00 en 16:00 uur, de overslag van GFT mag uitsluitend plaatsvinden tussen 10:00 en 17:00 uur”; - voorschrift 5.5.2 komt als volgt te luiden: ”de door de inrichting veroorzaakte piekgeluidniveaus (Lmax) mogen gedurende de dagperiode niet meer bedragen dan 62 dB(A) op de meetpunten 1 en 3 en niet meer dan 64 dB(A) op meetpunt 2”; - aan het bestreden besluit wordt een gedoogtermijn verbonden die eindigt op 1 maart 2004, of zoveel eerder als de nieuwe vergunning in werking treedt; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 440,55, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan verzoeker; IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Oudenaller Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 179-335.