
Jurisprudentie
AL1477
Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206388/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206388/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft de gemeenteraad van Susteren, thans Echt-Susteren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 februari 2002, het bestemmingsplan “Golfbaan Susteren” vastgesteld.
Uitspraak
200206388/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft de gemeenteraad van Susteren, thans Echt-Susteren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 februari 2002, het bestemmingsplan “Golfbaan Susteren” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 oktober 2002, nr. 2002/40917, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 3 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 maart 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 7 mei 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bomhoff, ambtenaar van de provincie,
zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Echt-Susteren, vertegenwoordigd door H. Bodelier en W. Jansen, beiden ambtenaar van de gemeente, en als belanghebbende de vennootschap onder firma De Kempense Veste, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een 9 holes golfbaan, een oefenbaan en een 9 holes korte par-3 baan. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. De agrarische bedrijven van appellanten zijn gesitueerd in de omgeving van het plangebied. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, omdat hun bedrijven in uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt. Voorts hebben appellanten aangevoerd dat het plan in economisch opzicht niet haalbaar is en dat het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: het POL). [twee van de appellanten] hebben daarnaast nog aangevoerd dat hun landbouwgronden door de gedeeltelijke afsluiting van de Eckbergweg niet meer met alle noodzakelijke transportmiddelen bereikbaar zijn, waardoor zij worden beperkt in het meest doelmatige gebruik van hun landbouwgronden.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de begrenzing en inrichting van het plan rekening is gehouden met de aanwezige stankcirkels van de bedrijven van appellanten en dat het POL voldoende ruimte biedt voor een golfbaan, zijnde een incidentele niet-agrarische functie, in het buitengebied. Voorts zijn de gronden van [twee van de appellanten] via alternatieve routes bereikbaar en heeft de projectontwikkelaar toegezegd een keervoorziening aan te zullen leggen, zodat landbouwvoertuigen aan het eind van de Eckbergweg kunnen keren, aldus de gemeenteraad.
2.5. Verweerder deelt het standpunt van de gemeenteraad. Hij heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd.
2.6. Niet in geschil is dat het plan gelegen is in een gebied dat in het POL de aanduiding “perspectief 4” heeft gekregen. De Afdeling overweegt dat blijkens het POL op gronden met de aanduiding “perspectief 4” nieuwe intensieve dagrecreatieve voorzieningen in principe zijn toegestaan. In dat geval dient rekening te worden gehouden met bestaande voorzieningen en met de aard en kenmerken van het initiatief bezien in relatie tot het streefbeeld voor het landschap. In dit verband is van belang dat de gronden rondom het plangebied de aanduiding “Landschappelijke Openheid” hebben. Uit de stukken is gebleken dat het gemeentelijk beleid erop gericht is de openheid binnen dit gebied te behouden, waar mogelijk zelfs te versterken en te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan het open karakter. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het standpunt dat het plan niet in strijd is met het POL.
2.7. Voorzover appellanten hebben aangevoerd dat het plan in economisch opzicht niet haalbaar, althans niet uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling dat de Nederlandse Golf Federatie voor de oprichting van een golfbaan een norm hanteert van 150.000 inwoners in een straal van 20 kilometer en dat in een straal van 20 kilometer rondom Susteren alleen al op het Nederlandse grondgebied 265.000 personen wonen. Voorts acht de Afdeling aannemelijk dat de golfclub daarnaast veel Duitsers, die in de nabijheid van het plangebied wonen, zal aantrekken. Gelet op het vorenstaande vindt de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat het plan economisch haalbaar, althans uitvoerbaar is.
2.8. Voorzover [twee van de appellanten] hebben aangevoerd dat zij door de gedeeltelijke afsluiting van de Eckbergweg worden beperkt in het meest doelmatige gebruik van hun landbouwgronden, overweegt de Afdeling het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellanten weliswaar door de gedeeltelijke afsluiting van de Eckbergweg worden belemmerd in hun transportverkeer, maar dat dit probleem kan worden opgelost door een keervoorziening op die weg. In dit verband is van belang dat de projectontwikkelaar zich schriftelijk bereid heeft verklaard op haar kosten ten behoeve van appellanten een passende keervoorziening aan te leggen op het einde van het verharde gedeelte van de Eckbergweg nabij het gasstation. Voorts heeft de gemeenteraad ter zitting toegezegd erop toe te zien dat de projectontwikkelaar een passende keermogelijkheid voor zware transportmiddelen op de Eckbergweg zal aanleggen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de appellanten worden beperkt in het meest doelmatige gebruik van hun landbouwgronden.
2.9. Ten aanzien van het bedrijf van [een van de appellanten] overweegt de Afdeling het volgende.
Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat het bedrijf van [een van de appellanten], als gevolg van een onjuiste meting van de stankcirkel, door de aanleg van het golfterrein niet meer zal voldoen aan de ingevolge het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer geldende minimumafstand van 50 meter tot het dichtstbijzijnde stankgevoelige object. Verweerder heeft de Afdeling ter zitting verzocht zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming “Sportieve recreatie-golfsport Rs(g)” dat is gelegen binnen de stankcirkel van 50 meter, gemeten vanaf de grens van het bouwvlak van het bedrijf van [een van de appellanten].
2.9.1. Nu verweerder zich ten aanzien van de stankcirkel van het bedrijf van [een van de appellanten] op een ander standpunt heeft gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [een van de appellanten] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hieruit volgt dat er in zoverre rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming “Sportieve recreatie-golfsport Rs(g)” dat is gelegen binnen de stankcirkel van 50 meter, gemeten vanaf de grens van het bouwvlak van het bedrijf van [een van de appellanten].
2.10. De Afdeling overweegt ten aanzien van de overige appellanten dat deze in de bestaande situatie al geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben vanwege de ligging van een woning binnen de stankcirkels van hun bedrijven. Wat betreft de cumulatie van stankhinder blijkt uit het deskundigenbericht dat de som van de relatieve bijdragen van de bedrijven van appellanten lager is dan de in het rapport "Beoordeling cumulatieve stankhinder door intensieve veehouderij" (hierna: het rapport) neergelegde norm van 1,5 en de som van de relatieve bijdragen van de [locaties] niet groter is dan de in het rapport neergelegde norm van 1,25. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen reden daarover anders te oordelen. Dit betekent dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van een ontoelaatbare cumulatie van stankhinder rond de golfbaan waarin het plan voorziet.
2.11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich, los van het plandeel genoemd in overweging 2.9.1., in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.12. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 8 oktober 2002, 2002/40917, voorzover het het plandeel met de bestemming “Sportieve recreatie-golfsport Rs(g)” betreft dat is gelegen binnen de stankcirkel van 50 meter, gemeten vanaf de grens van het bouwvlak van het perceel van het bedrijf van [een van de appellanten] aan de [locatie];
III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel vermeld onder II;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Limburg te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003
12-449.