Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1494

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301226/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 10 januari 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) aan appellante de op 18 december 2000 vastgestelde Nota Ambulancezorg in Noord-Holland 2001-2004 toegezonden.


Uitspraak

200301226/1. Datum uitspraak: 24 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Onderlinge Verzekering Maatschappij Univé Zorgverzekeraar u.a., gevestigd te Alkmaar, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 14 januari 2003 in het geding tussen: appellante en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. 1. Procesverloop Bij brief van 10 januari 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) aan appellante de op 18 december 2000 vastgestelde Nota Ambulancezorg in Noord-Holland 2001-2004 toegezonden. Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 januari 2003, verzonden op 21 januari 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het besluit van 14 augustus 2001 vernietigd en het door appellante gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 29 april 2003 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S.J. Lantinga, werkzaam bij Univé Zorgverzekeraar u.a., en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B.G. van Empel en drs. ing. L. Christensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellante betoogt dat het vaststellen van de Nota Ambulancezorg in Noord-Holland 2001-2004 (hierna: de Nota), waarbij onder meer tot opheffing van de ambulancepost te Aalsmeer en aanwijzing van nieuwe standplaatsen te Rozenburg en Bovenkerk is besloten, tot extra kosten leidt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie en dat deze extra kosten door de contracteerplicht ten laste van haar komen. Gelet daarop is appellante van mening dat zij door de opheffing dan wel aanwijzing van voorgaande en andere standplaatsen in de gehele provincie Noord-Holland rechtstreeks in haar belang wordt getroffen en derhalve door de rechtbank ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij de besluiten tot opheffing dan wel aanwijzing van standplaatsen is aangemerkt. 2.2. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat voor het aannemen van een rechtstreeks betrokken belang de financiële belangen van appellante rechtstreeks dienen te worden bepaald door het spreidingsplan in de Nota. Appellante kan door het aanwijzen en opheffen van standplaatsen in haar financiële belangen worden geraakt, maar met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in het onderhavige geval van rechtstreekse gevolgen van het spreidingsplan voor de contractuele verplichtingen van de zorgverzekeraars geen sprake is, reeds nu in de Nota de vaststelling van de standplaatsen niet geheel is ingevuld. De financiële gevolgen voor appellante worden nog nader bepaald door de af te sluiten contracten. De rechtbank heeft gelet daarop terecht en op goede gronden het belang van appellante gekwalificeerd als een afgeleid belang. 2.3. Nu de rechtbank het bezwaar van appellante, gelet op het vorenstaande, terecht alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard, komt de Afdeling aan de overige gronden van het hoger-beroepschrift niet meer toe. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Broodman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003 91-426.