Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1511

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301786/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Zaanstad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, vastgesteld het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Westzanerpolder".


Uitspraak

200301786/1. Datum uitspraak: 24 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de gemeente Zaanstad, 2. de commanditaire vennootschap “Westzanerpolder Zuid C.V.”, gevestigd te Den Haag, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Zaanstad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, vastgesteld het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Westzanerpolder". Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 januari 2003, kenmerk 2002-27617, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 21 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2003, en appellante sub 2 bij brief van 24 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft binnen de daarvoor gestelde termijn geen verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2003, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.M. van den Berg, advocaat te Amsterdam, appellante sub 2, vertegenwoordigd door, [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Landelijke Woonboten Organisatie, vertegenwoordigd door, [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) rust op verweerder de taak om -in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan heeft betrekking op gronden van de Westzanerpolder. Met het plan wordt beoogd om in de Westzanerpolder een duurzaam bedrijvenpark mogelijk te maken, alsmede onder andere een groene bufferzone aan de noordzijde van het plangebied, een zeehaven aan de zijde van het Noordzeekanaal en een aantal woonschepenligplaatsen in de zijkanalen D en E. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan grotendeels goedgekeurd. 2.3. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemmingen “Groenvoorzieningen I” en “Primair water” dat ten noorden van de brug over het zijkanaal D ligt. Hij heeft aangegeven dat hij de feitelijk aanwezige ligplaatsen ten behoeve van woonschepen in het plan wenst te zien gehandhaafd. In dit verband wijst hij er onder meer op dat voor de bewoners van de woonschepen een aanvaardbare geluidssituatie kan worden gegarandeerd. 2.3.1. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan dit plandeel. Appellante sub 1 voert aan dat ligplaatsen ten behoeve van woonschepen hier onwenselijk zijn omdat voor de bewoners daarvan geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In dit verband wijst zij op geluid-, geur- en stofhinder. Appellante sub 2 stelt dat een bestemmingsregeling die ligplaatsen ten behoeve van woonschepen ter plaatse toelaat een belemmering zou vormen voor de bedrijven die zich op het voorziene bedrijventerrein ten zuiden van de Westzanerweg wensen te vestigen. 2.3.2. Ten zuidwesten van het genoemde plandeel ligt het plandeel met de bestemming “Uit te werken gebied voor Bedrijfsdoeleinden (UB)” (verder: UB). Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor bedrijven. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, voor zover hier relevant, werkt het college van burgemeester en wethouders de in het eerste lid, onder a, genoemde bestemming uit in bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 5.1. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de VNG-brochure ten aanzien van de zwaardere bedrijvigheid die binnen dit plandeel is toegestaan met betrekking tot de aspecten geluid en geur een afstandsnorm van 500 meter kan worden afgeleid en met betrekking tot het aspect stof een afstandsnorm van 200 meter. Van deze afstandsnormen, waaraan een indicatief karakter toekomt, kan worden afgeweken, mits goed gemotiveerd. De afstand van de feitelijke aanwezige ligplaatsen ten behoeve van woonschepen tot de plaats waar zwaardere bedrijvigheid binnen het plandeel met de bestemming “UB” mogelijk is, bedraagt blijkens de plankaart ongeveer 100 meter. Er doet zich derhalve een grote afwijking van de aangegeven afstandsnormen voor. Met betrekking tot het aspect geluid is relevant dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de geluidhinder als gevolg van de cumulatie van geluid afkomstig van het bedrijventerrein Westzanerpolder, de Westzanerweg, het industrieterrein Westspoor en het vliegveld Schiphol. Voor zover verweerder stelt dat voor cumulatie van geluid geen wettelijke, maximaal te handhaven niveaus gelden, overweegt de Afdeling dat verweerder bij de beslissing omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan mogelijke geluidhinder, ook indien dit betreft cumulatie van geluid, in het kader van de vereiste belangenafweging dient te betrekken. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder ten aanzien van het aspect geluid de grote afwijking van de afstandsnorm die in de VNG-brochure is genoemd in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder is in zijn goedkeuringsbesluit niet op de aspecten geur en stof ingegaan. Hij heeft derhalve in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet aangegeven waarom hij ten aanzien van deze aspecten een veel kleinere afstand dan in de VNG-brochure is genoemd voldoende acht. Voorts heeft verweerder bij zijn goedkeuringsbesluit de gevolgen van een bestemmingsregeling die ligplaatsen ten behoeve van woonschepen ter plaatse toelaat, voor de bedrijven die zich op het voorziene bedrijventerrein ten zuiden van de Westzanerweg wensen te vestigen niet bezien. Verder kan uit de stukken en het verhandelde ter zitting worden afgeleid dat verweerder geen enkel onderzoek heeft verricht naar mogelijke alternatieve oplossingen, zoals alternatieve ligplaatsen voor de woonschepen binnen dan wel buiten de gemeente Zaanstad. Overigens is ter zitting van de zijde van het gemeentebestuur aangegeven – zonodig met verweerder – naar andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld alternatieve ligplaatsen voor de woonschepen binnen de gemeente Zaanstad, te willen zoeken. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit in zoverre niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard. In verband hiermede kan het door appellant sub 1 gestelde inzake artikel 30 van de WRO buiten verdere bespreking blijven. De beroepen van appellanten zijn gegrond en het bestreden besluit dient, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemmingen “Groenvoorzieningen I” en “Primair water”, dat ten noorden van de brug over het zijkanaal D ligt, wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. 2.4. Met betrekking tot het beroep van appellante sub 1 dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van appellante sub 2 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 28 januari 2003, kenmerk 2002-27617, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemmingen "Groenvoorzieningen I" en "Primair water", dat ten noorden van de brug over het zijkanaal D ligt; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door appellante sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan appellante; IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten sub 1 en sub 2 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00 voor appellante sub 1 en € 218,00 voor appellante sub 2) vergoedt. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. R.J. Hoekstra, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Van Onselen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003 178-418.