Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1521

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303121/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft op 17 november 1998 op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit voor Rijksweg 33, gedeelte Spijk-Eemshaven, vastgesteld.


Uitspraak

200303121/1. Datum uitspraak: 24 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats] en de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Verweerder heeft op 17 november 1998 op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit voor Rijksweg 33, gedeelte Spijk-Eemshaven, vastgesteld. Bij uitspraak van 11 juli 2001, no. E01.99.0025/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak dit besluit gedeeltelijk vernietigd. Op 31 maart 2003 heeft verweerder ter reparatie van eerdergenoemd tracébesluit voor Rijksweg 33, op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit N33, Spijk-Eemshaven 2003 vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 4 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2003, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld en drs. F.M.E. Zoete, ambtenaren ten departemente, en [gemachtigde], zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij de eerdergenoemde uitspraak van 11 juli 2001 heeft de Afdeling het tracébesluit voor Rijksweg 33, gedeelte Spijk-Eemshaven vernietigd voorzover het betreft het tracédeel tussen de aansluiting Spijk–zuid en de aansluiting op de N363, zoals nader aangeduid op de bij die uitspraak behorende kaart. In de uitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen: ”2.6.2. Het bestreden besluit voorziet ter plaatse van de woning van appellant in een tunnel onder Rijksweg 33 die de Spijkster Oudedijk verbindt met de EGD-weg. Verkeer vanaf de Spijkster Oudedijk naar Rijksweg 33 in zuidelijke richting dan wel verkeer vanaf Rijksweg 33 uit die richting naar de Spijkster Oudedijk dient via de aansluiting Spijk-zuid en de Boterweg te rijden. Daartoe wordt de Boterweg met 0,5 meter verbreed tot 5 meter en wordt voorzien in een obstakelvrije zone van 2 meter. Uit de bij het bestreden besluit behorende kaarten blijkt dat de woning van appellant op ongeveer 2 meter van de gereconstrueerde Boterweg zal zijn gelegen. Ter zitting is gebleken dat de voorziene reconstructie tot een verkeersintensiteit op de Boterweg van 900 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) zal leiden. In de situatie ten tijde van het bestreden besluit, derhalve vóór de reconstructie, is de verkeersintensiteit op de Boterweg ongeveer 50 mvt/etm. Verder is ter zitting gebleken dat de Boterweg veel gebruikt wordt door landbouwverkeer en, anders dan verweerder stelt, niet als een bochtige weg kan worden gekwalificeerd. 2.6.3. Gelet op het voorgaande en mede gelet op het feit dat het bestreden besluit ten aanzien van de woning van appellant niet in additionele maatregelen voorziet, is de Afdeling van oordeel dat verweerder niet voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de ter plaatse van de woning van appellant voorziene verkeersstructuur, in het bijzonder de ombouw van de Boterweg, de verkeersveiligheid niet onaanvaardbaar aantast. Dat de gemeente het voornemen heeft op de Boterweg een snelheidslimiet van 60 km/uur in te stellen, kan daaraan niet afdoen. Ook is de Afdeling gebleken dat parkeren in de berm, gelet op de gesteldheid van de bermen en de obstakelvrije zone, niet op voorhand zonder problemen is. Verder heeft verweerder niet kenbaar bij zijn besluit betrokken de uit het voornoemde trillingsonderzoek blijkende conclusie dat zwaar verkeer op de Boterweg in de nachtelijke uren tot mogelijke hinder voor de woning van appellant kan leiden. Dit klemt temeer nu de verkeersintensiteit van de Boterweg verveelvoudigt.” 2.2. Het bestreden besluit betreft een reparatiebesluit voor eerdergenoemd tracédeel. Het voorziet in de ombouw van de huidige enkelbaans weg Rijksweg 33 tot een volwaardige autoweg met ongelijkvloerse kruisingen vanaf km 70.955 tot aan km 71.905. Het dwarsprofiel van de autoweg bestaat uit twee ongescheiden rijbanen met elk een effectieve rijstrook en een obstakelvrije zone. In het kader van de verbreding van de weg wordt een aantal kunstwerken gerealiseerd. Voorts worden de volgende additionele werkzaamheden uitgevoerd: a) het aanbrengen van een verkeersplateau met een passeersnelheid van 60 km/uur in de Boterweg ter hoogte van de woning van [appellant A]; b) het realiseren van een parkeervoorziening voor twee auto’s in de (berm van de) Boterweg ter hoogte van de woning van [appellant A], een en ander zoals aangegeven op de kaart, die is opgenomen in de toelichting. Verder wordt in het bestreden besluit vermeld dat verweerder de belanghebbende die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van het tracébesluit op zijn verzoek een vergoeding zal toekennen, voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd. Ter zake is de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 van toepassing. 2.3. Appellanten voeren aan dat verweerder het tracébesluit ten onrechte heeft vastgesteld. Zij menen dat het verkeersplateau geen veilige situatie creëert. Voorts vrezen appellanten extra hinder vanwege het plateau, omdat vrachtwagens hierdoor niet geremd worden. Bovendien komt de woning van appellanten door de verhoging dieper te liggen, hetgeen volgens hen leidt tot wateroverlast. Zij wijzen erop dat geen aandacht is geschonken aan de huidige problemen rond het opruimen van de modder op de weg en de grootte van de landbouwwagens. Tot slot is het appellanten niet duidelijk wat er met de twee gasinstallaties op 100 meter van hun huis (en een meter van de weg) gaat gebeuren. 2.4. Uit de stukken blijkt dat verweerder met de in het besluit opgenomen additionele maatregelen beoogt de nadelen van de ter plaatse van de woning van appellanten voorziene verkeersstructuur, in het bijzonder wat betreft de verkeersveiligheid en de parkeersituatie, te beperken. Niet aannemelijk is geworden dat het voorziene verkeersplateau onvoldoende zal zijn ter beperking van de snelheid van het verkeer ter plaatse. Voorts heeft verweerder nader onderzoek laten doen naar de trillingshinder door zwaar autoverkeer op de Boterweg in de nachtelijke uren. Uit de stukken is af te leiden dat volgens dit onderzoek zowel in de huidige als in de toekomstige situatie wat betreft de hinder in de nachtperiode sprake is van “matige hinder”, waarbij de grootste nog aanvaardbare hinder optreedt bij een snelheid van 70 km/uur. Het verkeersplateau veroorzaakt geen extra trillingshinder. Voorts kan met een funderingsdiepte van 50 cm in combinatie met een vlak wegdek en een snelheid van 60 km/uur de berekende trillingshinder verder worden beperkt. Niet is gebleken dat verweerder niet van de bevindingen en conclusies uit dit onderzoek kon uitgaan. Blijkens de toelichting op het tracébesluit zal het gehele plateau een funderingsdiepte van 50 cm krijgen. Ter zitting is dit nogmaals door verweerder bevestigd. Het standpunt van verweerder dat op deze wijze een situatie zal ontstaan die toelaatbaar is volgens de vernieuwde richtlijnen van de Stichting Bouwresearch –welke zijn opgesteld teneinde te beoordelen of mogelijk schade en hinder optreedt–, acht de Afdeling niet onjuist. Ook ten aanzien van mogelijke wateroverlast is haar niet gebleken dat verweerder er vanuit moest gaan dat het voorziene plateau tot onaanvaardbare hoeveelheden extra af te voeren water zal leiden. Voorts heeft verweerder zich bereid getoond ter plaatse een molgoot aan te leggen voor de afvoer van het water. Ter zitting is dit nogmaals bevestigd. Overigens kan ten aanzien van eventuele schade als gevolg van het tracébesluit worden gewezen op de daartoe bestaande regelingen. Niet is gebleken dat via die regelingen niet aan het schadeaspect kan worden tegemoet gekomen. Ten aanzien van mogelijke problemen als gevolg van de grootte van sommige landbouwvoertuigen overweegt de Afdeling dat verweerder er in redelijkheid vanuit heeft kunnen gaan dat de Boterweg voldoende breed zal zijn voor een goede afwikkeling van het verkeer. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de Boterweg wordt verbreed tot 5 meter en daarmee even breed wordt als de Spijkster Oudedijk. Met betrekking tot het bezwaar inzake de modder op de weg heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat maatregelen dienaangaande niet thuishoren in het tracébesluit, maar onderdeel zijn van het beheer van de weg. Voorts is niet aannemelijk dat reeds op voorhand ervan moet worden uitgegaan dat de maatregelen uit het tracébesluit tot onaanvaardbare extra overlast in de vorm van modder op de weg zullen leiden. Ten aanzien van de gasinstallaties is ter zitting gesteld dat deze conform de van toepassing zijnde voorschriften zijn beveiligd. Voorzover appellanten overigens vrezen voor een calamiteit als gevolg van de verbreding van de weg en de aanwezigheid van de gasinstallaties, overweegt de Afdeling dat de bestaande situatie niet wezenlijk zal veranderen als gevolg van het tracébesluit. 2.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het tracébesluit heeft kunnen vaststellen. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het tracébesluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.J. Vis, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vis w.g. Klein Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003 210-350.