Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1705

Datum uitspraak2003-09-02
Datum gepubliceerd2003-09-25
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3875 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontslag : is er sprake van spoedeisendheid om de aangevallen uitspraak te schorsen?


Uitspraak

03/3875 AW-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, gedaagde. I. INLEIDING Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 juni 2003, nr. 03/163 AW. Bij brief van 31 juli 2003 is namens verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 augustus 2003, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W. Brussee, advocaat te 's-Gravenhage. Voor gedaagde is verschenen mr. S.L.A. Lim, werkzaam bij gedaagdes ministerie en F.R.G.C. van de Kerkhof, werkzaam bij de Stichting NOB. II. MOTIVERING 1.1. Verzoeker, geboren in 1946, is per 1 augustus 1987 aangesteld als leraar in vaste dienst aan de Nederlandse afdeling voor voortgezet onderwijs van de Europese school te [vestigingsplaats]. Per 1 september 1997 is hij benoemd tot leraar aan de Europese School te [Plaatsnaam]. Het betrof hier een detachering. Verzoeker is op 28 februari 2000 wegens psychische klachten volledig arbeidsongeschikt geworden. In de loop van 2000 is verzoeker vanuit [Plaatsnaam] in Friesland gaan wonen. Hij heeft in het noorden van het land tijdelijke werkzaamheden in de sfeer van het onderwijs verricht. 1.2. Bij brief van 12 december 2000 is namens de Europese school te [Plaatsnaam] aan verzoeker meegedeeld dat bij voortdurende arbeidsongeschiktheid zijn dienstverband per 27 februari 2001 zal eindigen. 1.3. Nadat een eerder per 1 oktober 2001 gegeven ontslag was ingetrokken, heeft gedaagde verzoeker bij besluit van 26 juni 2002 met ingang van 1 september 2002 ontslag verleend wegens gewichtige redenen, zijnde het vervallen van de detacheringsmogelijkheid aan de Europese School en het niet beschikbaar zijn van andere passende werkzaamheden binnen het gezagsbereik van gedaagde. 1.4. Tegen dit ontslagbesluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het verhandelde tijdens de hoorzitting van de door gedaagde ingeschakelde bezwarencommissie is een bemiddelingstraject in gang gezet via een extern bureau. Omdat dit traject volgens gedaagde geen soulaas bood, heeft gedaagde vervolgens bij beslissing op bezwaar van 29 januari 2003 het aan verzoeker gegeven ontslag gehandhaafd, met dien verstande dat de ingangsdatum van het ontslag is verschoven naar 1 mei 2003. 1.5. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard dat verzoeker tegen het bestreden besluit had ingesteld. 2. Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tevens is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst. Als spoedeisend belang is hierbij naar voren gebracht dat verzoeker met ingang van 1 mei 2003 een substantiƫle inkomensachteruitgang heeft ondervonden alsmede dat hem thans van de kant van gedaagde ten onrechte bemiddeling bij herplaatsing wordt onthouden, terwijl hij vanwege de uitkering die hij ontvangt verplicht is te solliciteren en een baan elders te accepteren. 3. Naar aanleiding van het thans gedane verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 4. Ingevolge het bepaalde in artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt in een geval als het onderhavige mede in beeld de vraag of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het per 1 mei 2003 aan verzoeker gegeven ontslag in stand zal blijven. Opgemerkt wordt dat voorzover in deze procedure een oordeel wordt gegeven met betrekking tot het geschil in de hoofdzaak, dat oordeel een voorlopig karakter draagt en niet bindend is voor de beslissing in de hoofdzaak. 5.1. De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde onderschreven dat in de brief van de Europese School te [Plaatsnaam] van 12 december 2000 besloten ligt dat eind februari 2001 een einde kwam aan de detachering van verzoeker bij de Europese school te [Plaatsnaam], omdat verzoeker dan twaalf maanden ziek zou zijn, in welk geval de detachering eindigt. De voorzieningenrechter acht dit oordeel niet onhoudbaar, in aanmerking genomen dat zowel verzoeker als de Europese school toentertijd van het einde van de detachering zijn uitgegaan. Daarbij is van belang dat verzoeker kenbaar had gemaakt niet weer in [Plaatsnaam] te willen werken, omdat hij dan binnen korte tijd weer psychische problemen zou krijgen, alsmede dat hij erin heeft berust dat hij vanaf eind februari 2001 geen loonbetalingen meer ontving van de betrokken Europese School. 5.2. Uitgaande van het einde van de detachering, waardoor verzoeker weer ter beschikking kwam van gedaagde, diende gedaagde zich in te spannen om verzoeker te herplaatsen. Het komt de voorzieningenrechter voor dat het oordeel van de rechtbank dat voldoende is komen vast te staan dat detachering van verzoeker bij een andere Europese School niet mogelijk was, omdat er feitelijk geen mogelijkheden voor handen waren, niet onhoudbaar is te achten. De stelling van verzoeker dat er in Europees verband van alles "geregeld" kan worden en dat gedaagde zich voor hem meer had moeten inspannen is onvoldoende concreet om te kunnen oordelen dat gedaagde in dit opzicht een onzorgvuldige werkwijze zou hebben gevolgd. 5.3. De voorzieningenrechter onderkent dat gedaagde niet altijd even voortvarend heeft gehandeld bij zijn pogingen om verzoeker elders herplaatst te krijgen. Uiteindelijk is op aandringen van de bezwarencommissie nog geprobeerd een herplaatsingstraject via Randstad Mobiliteitsdiensten uit te voeren. Tijdens dat traject bleek evenwel dat verzoeker zijn terugkeer op de Nederlandse arbeidsmarkt bemoeilijkte, omdat hij van mening was dat de herplaatsingsmogelijkheden eerst en vooral gezocht moesten worden binnen de Europese Scholen. 5.4. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat de Raad zal oordelen dat gedaagde zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat ontslag aangewezen was, nu er geen functie voor verzoeker bij de Europese scholen beschikbaar was en herplaatsing elders niet mogelijk leek. De op dit punt bestaande twijfel met betrekking tot de vraag of gedaagde de juiste rechtspositieregeling heeft gehanteerd laat de voorzieningenrechter daar, nu niet alleen in het door gedaagde gehanteerde Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, maar ook in het eventueel van toepassing zijnde Algemeen Rijksambtenarenreglement dan wel de CAO-Voortgezet Onderwijs onder deze omstandigheden ontslag mogelijk is. De eventueel nog bestaande twijfel of gedaagde voldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht, nu de mogelijkheden bij gedaagdes ministerie niet expliciet zijn onderzocht, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om thans tot schorsing van de aangevallen uitspraak over te gaan. Hierbij is in aanmerking genomen dat de Raad naar verwachting uiterlijk begin 2004 in de hoofdzaak uitspraak zal doen. 6. Gezien het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb niet voor toewijzing in aanmerking komt. 7. Omdat de voorzieningenrechter voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb geen termen aanwezig acht, wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af. Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2003. (get.) J.C.F. Talman. (get.) L.N. Nijhuis.