Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1709

Datum uitspraak2003-08-11
Datum gepubliceerd2003-09-25
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3385 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is sprake van spoedeisendheid om de aangevallen uitspraak, inhoudende dat de (tijdelijke) aanstelling van betrokkene ten onrechte is beëindigd, te schorsen?


Uitspraak

03/3385 AW-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeentenaam], verzoeker, en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde. I. INLEIDING Bij de onder nummer AWB 02/1003 AW door de rechtbank Zwolle op 2 juni 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (hierna: de aangevallen uitspraak) is het beroep van gedaagde tegen het in die uitspraak vermelde, op bezwaar genomen besluit van 13 augustus 2002 betreffende de beëindiging van de (tijdelijke) aanstelling van gedaagde, gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat aan gedaagde griffierecht en proceskosten moeten worden vergoed. Namens verzoeker is tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende de schorsing van de werking van die uitspraak totdat in de bodemprocedure op het ingestelde hoger beroep is beslist. Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 augustus 2003, waar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.C.C. Balke, verboden aan CAPRA, en I. Christ, werkzaam bij de gemeente Noordoostpolder. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.E.M. Klaver, werkzaam bij de AbvaKabo. II. MOTIVERING 1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij kan mede in beeld komen de vraag of redelijkerwijs aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen stand zal houden. 2. Voorzover de voorzieningenrechter in deze procedure een oordeel geeft met betrekking tot het geschil in de hoofdzaak, heeft zijn oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak. 3. De voorzieningenrechter gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. 3.1. Gedaagde is sedert 1 januari 1999 in het genot van een wachtgeld ten laste van het dagelijks bestuur van het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart/Overtoomseveld. Dit stadsdeel heeft nadien met de gemeente Noordoostpolder een, door gedaagde voor akkoord getekende, zogenoemde plaatsingsovereenkomst gesloten, die impliceerde dat gedaagde van 1 maart 1999 tot 1 juni 1999 voor 36 uur per week werd tewerkgesteld bij de laatst-genoemde gemeente. Bij overeenkomst van 24 juni 1999 is die overeenkomst, ook wel detacheringsovereenkomst genoemd, verlengd tot 1 september 1999. Na die verlenging heeft een feitelijke verlenging plaatsgevonden tot 1 november 1999. 3.2. Bij besluit van verzoeker van 28 februari 2000 is gedaagde met ingang van 1 november 1999, voorshands tot 1 juli 2001, aangesteld in tijdelijke dienst. Die tijdelijke aanstelling is verlengd tot achtereenvolgens 1 januari 2002 en 1 april 2002. 3.3. Bij brief van 22 maart 2002 heeft verzoeker aan gedaagde mededeling gedaan van de beëindiging (van rechtswege) van het (tijdelijk) dienstverband per 1 april 2002. Na bezwaar heeft verzoeker de in die brief van 22 maart 2002 vervatte beslissing betreffende gedaagdes rechtspositie gehandhaafd bij het door gedaagde bestreden besluit van 13 augustus 2002. 3.4. De rechtbank heeft het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak vernietigd. Zij heeft geoordeeld dat gedaagde per 1 juli 2001 een vaste aanstelling heeft gekregen op basis van het (overgangsrecht van) de in verzoekers gemeente toepasselijke Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). 3.5. Zoals onder I is vermeld, heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker ziet zich als gevolg van de aangevallen uitspraak namelijk genoodzaakt gedaagde aan te merken en te behandelen als ambtenaar in vaste dienst (sedert 1 juli 2001). Dit stuit bij hem op ernstige bezwaren omdat de functie van gedaagde is komen te vervallen en er voor gedaagde ook overigens binnen de gemeente geen werk is.Verzoeker stelt er een groot financieel belang bij te hebben dat gedurende de periode totdat op het hoger beroep zal zijn beslist geen bezoldiging behoeft te worden uitbetaald zonder dat daar een prestatie voor geleverd kan worden. Verzoeker is van oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure geen stand zal houden. 3.6. Namens gedaagde is bepleit dat de gevraagde voorziening wordt afgewezen. Naar de mening van gedaagde is de opvatting van de rechtbank dat hij (reeds) in vaste dienst is van verzoekers gemeente, juist. 4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 4.1. Waar de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening niet in geding is - hoewel de rechtbank noch het primaire besluit heeft vernietigd noch aan verzoeker met zoveel woorden de opdracht heeft gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, komt het de voorzieningenrechter juist voor dat verzoeker zich door de aangevallen uitspraak genoodzaakt ziet gedaagde te behandelen als ambtenaar in vaste dienst - moet de voorzieningenrechter antwoord geven op de vraag of het redelijkerwijs aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen stand zal houden. Het antwoord op die vraag hangt af van de beantwoording van de vraag naar de houdbaarheid van de handhaving van verzoekers besluit van 22 maart 2002. Daarbij moet in dit kader antwoord worden gegeven op de vraag of het in hoge mate waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat verzoeker zich bij het nemen van het besluit van 22 maart 2002 terecht op het standpunt heeft gesteld dat gedaagde per 1 april 2002 niet reeds was aan te merken en te behandelen als ambtenaar in vaste dienst. 4.2. Het standpunt van verzoeker berust op zijn opvatting dat de drie onder 3.1. vermelde tewerkstellingen in de gemeente Noordoostpolder niet kunnen worden gekwalificeerd als tijdelijke aanstellingen - of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd -, welke kwalificatie voorwaarde is voor de toepassing van het zesde lid van artikel 2:4 van de CAR/UWO en zou betekenen dat de (verlenging van de) tijdelijke aanstelling als bedoeld onder 3.2. is gaan gelden als vaste aanstelling. 4.3. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de Raad deze opvatting van verzoeker naar alle waarschijnlijkheid juist zal achten. De voorzieningenrechter zal in het midden laten wat de (verlenging van de) onder 3.1. vermelde plaatsings- of detacheringsovereenkomst betekent voor de verhouding tussen het stadsdeel en gedaagde. Beslissend is hier zijns inziens de betekenis van de - kennelijk uit bedoelde overeenkomst voortvloeiende - opdracht aan gedaagde tot het verrichten van de functie van [naam functie] gedurende de onder 3.1. vermelde tijdvakken. 4.4. Hoewel in de aanhef van de overeenkomst gesteld is dat gedaagde in de gelegenheid wordt gesteld bij de gemeente Noordoostpolder "ervaring op te doen gericht op zijn terugkeer op de arbeidsmarkt" en verderop bepaald is dat gedaagde is gehouden de door hem binnen het kader van deze overeenkomst verstrekte opdrachten uit te voeren "als ware hij in dienst" van de gemeente Noordoostpolder, is onbetwist dat gedaagde zowel in de hier bedoelde tijdvakken als in die gedurende welke hij werkzaam was op grond van de hem met zoveel woorden verleende tijdelijke aanstellingen, onafgebroken op normale wijze de functie heeft vervuld van [naam functie]. Gegeven de aard en inhoud van de opdracht aan gedaagde tot het vervullen van die functie dient deze opdracht voor de toepassing van artikel 4:2, zesde lid, van de CAR/UWO op één lijn te worden gesteld met een aanstelling. Hierbij verdient aantekening dat verzoeker wordt gevolgd in zijn opvatting dat in de systematiek van de CAR/UWO bij het bepalen van het aantal tijdelijke aanstellingen ook rekening gehouden moet worden met arbeidsovereenkomsten. 5. Nu geconcludeerd moet worden dat ten tijde hier in geding sprake was geworden van een vaste aanstelling, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden afgewezen. 6. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verzoeker, met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in deze procedure. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor kosten van juridische bijstand. Beslist wordt daarom als volgt. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af; Veroordeelt de gemeente Noordoostpolder in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,--. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2003. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) L.N. Nijhuis.