Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1829

Datum uitspraak2003-08-27
Datum gepubliceerd2003-09-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 03/281
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 4 maart 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 januari 2003. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar tegen de weigering van een vergunning tot het verrichten van taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet).


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) No.AWB 03/281 27 augustus 2003 14914 Wet personenvervoer 2000 Vergunning taxivervoer Uitspraak in de zaak van: A, te X, appellant, tegen de Minister van Verkeer en Waterstaat, te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. R. Meijs, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Op 4 maart 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 januari 2003. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar tegen de weigering van een vergunning tot het verrichten van taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet). Verweerder heeft op 15 mei 2003 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 16 juli 2003, waarbij partijen hun standpunt nader hebben toegelicht. 2. De grondslag van het geschil In de Wet is onder meer het volgende bepaald: "Artikel 1 (…) h. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig; i. besloten busvervoer: personenvervoer per bus, anders dan bedoeld in onderdeel h; j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling; k. vervoerder: degene die openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig; (…) Artikel 4 (…) 2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning. (…) Artikel 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van een vergunning en de aan een vergunning verbonden voorschriften en beperkingen. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen over: (…) d. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd voor de behandeling van een aanvraag als bedoeld in onderdeel a en voor de afgifte van vergunningbewijzen. Artikel 9 1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid. (…) 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over: a. de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid, (…)" In het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) is onder meer het volgende bepaald: "Artikel 26 1. De vervoerder die openbaar vervoer, anders dan per trein, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen. 2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, b edoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen. 3. De vervoerder meldt Onze Minister de vervanging van een persoon als bedoeld in het tweede lid." In de regeling vergoedingen documenten Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Regeling) is onder meer het volgende bepaald: " Artikel 1 Voor het behandelen van een aanvraag om verlening van vergunningen als bedoeld in artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000, is een vergoeding verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel : ( … ) taxivervoer (…)" Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Op 27 december 2001 heeft appellant bij een hiertoe bestemd aanvraagformulier een aanvraag ingediend voor een taxivergunning ten behoeve van zijn onderneming, een eenmanszaak, waarbij B als vakbekwame leidinggevende is opgegeven. - Bij besluit van 15 mei 2002 heeft verweerder de aanvraag van appellant om een taxivergunning afgewezen , onder meer op de volgende gronden: "dat in de overeenkomst tussen de vervoerder en de vakbekwame persoon is opgenomen welke taken en bevoegdheden deze laatste in principe heeft en dat verzocht is om dit middels een afzonderlijke verklaring door de vakbekwaam persoon, met betrekking tot de feitelijke verdeling van de werkzaamheden en de wijze waarop deze plaatsvinden, nader toe te lichten; dat blijkens deze verklaring de concrete werkzaamheden van de vakbekwame persoon voornamelijk bestaan uit het controleren van administratie c.q. boekhouding en advies bij aankopen; dat de aanvrager tevens is gevraagd naar bewijsstukken waaruit zou kunnen blijken dat de vakbekwame persoon betrokken is geweest bij wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering dan wel bij handelingen ter vestiging of voorbereiding van de onderneming; dat dergelijke bewijsstukken niet zijn overgelegd; dat ten aanzien van de werkzaamheden van de vakbekwame persoon en de wijze waarop deze plaatsvinden, het niet aannemelijk is dat de vakbekwame persoon inhoudelijk betrokken is bij alle wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van de onderhavige onderneming; dat gezien het voorgaande er niet gesproken kan worden van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon en dat daarmee door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan;" - Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 juni 2002 bezwaar gemaakt. Hij heeft hierbij aangevoerd dat hij zelf voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid alsmede dat het niet netjes was dat hij ruim een jaar op de beslissing van verweerder heeft moeten wachten. - Appellant is op 25 november 2002 gehoord omtrent het bezwaar door een commissie van verweerder. Bij deze gelegenheid heeft hij verzocht om terugbetaling van betaalde leges. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard met onder meer de volgende motivering. "A voert aan dat hij heel lang als taxichauffeur werkzaam is en daardoor over genoeg praktijkervaring beschikt. Tevens acht hij zichzelf in staat om leiding te geven aan het vervoer. A is van mening dat hij op deze gronden vakbekwaam zou moeten worden geacht. Op grond van artikel 26 Besluit personenvervoer (hierna Bp 2000) moet door de vervoerder ten aanzien van degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, of, indien deze leiding bij meer personen berust, ten aanzien van één van hen, worden voldaan een de eis van vakbekwaamheid. Aan deze eis kan worden voldaan door overlegging van een getuigschrift of verklaring in de zin van artikel 28 Bp. De wettelijke voorschriften bieden geen ruimte om vakbekwaamheid aan te nemen enkel op grond van praktijkervaring van de betrokkenen dan wel op grond van diens oordeel over zijn eigen leidinggevende kwaliteiten. Nu A geen getuigschrift of verklaring in de zin van artikel 28 Bp heeft overgelegd, kan niet worden geconcludeerd dat A daadwerkelijk aan de eis van vakbekwaamheid voldoet. (…) Op grond van artikel 12 Bp moet binnen twaalf weken een besluit genomen worden op een aanvraag om een vergunning voor het verrichten van taxivervoer. Op grond van artikel 4:15 Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 Awb de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Indien een besluit niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, kan, op grond van artikel 4:14 Awb, de termijn verlengd worden. Hiervan moet dan aan de aanvrager melding worden gedaan. Op grond van artikel 6:2 Awb kan bezwaar worden gemaakt tegen het niet tijdig nemen van het besluit te maken. Daarnaast kan, op grond van artikel 8:81 Awb, een voorlopige voorziening worden gevraagd. De procedure omtrent de verlening van de vergunning voor het verrichten van taxivervoer, heeft bij deze aanvraag inderdaad langer geduurd dan 12 weken, ook wanneer de tijd die door A is gebruikt om de aanvraag aan te vullen, buiten beschouwing wordt gelaten. Ik heb verzuimd de termijn te verlenen als bedoeld in artikel 4:14 Awb. (…) Er is in het onderhavige geval geen bezwaar gemaakt noch om een voorlopige voorziening verzocht. Dat op de aanvraag van 27 december 2001 A pas op 15 mei 2002 is beslist is spijtig, maar op zichzelf nog geen reden om het bezwaar gegrond te verklaren. (…) Ingevolge artikel 4 juncto artikel 8 onder a van de Wp 2000 is een vergoeding verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning voor het verichten van taxivervoer, de zogenaamde leges. In de Regeling vergoedingen documenten Wet personenvervoer 2000 (Staatscourant 18 december 2000, nr. 245, pagina 37) is in artikel 1 opgenomen, dat de vergoeding voor het verstrekken van de documenten € 635,29 bedraagt. Per 1 januari 2002 is dit bedrag verlaagd naar € 503,-. Ingevolge artikel 9 van voornoemde regeling, wordt een verzoek om een vergunning niet in behandeling genomen, voordat de daarvoor verschuldigde vergoeding is ontvangen. De vergoeding moet worden betaald voordat de aanvraag überhaupt in behandeling wordt genomen. Of de aanvraag na het in behandeling nemen wordt toe dan wel afgewezen, is verder niet relevant, nu de grondslag van de vergoeding wettelijk bepaald is." 4. Het standpunt van appellant In zijn beroepschrift heeft appellant aangegeven niet te begrijpen waarom zijn bezwaren ongegrond zijn verklaard. Appellant stelt zelf te beschikken over voldoende ervaring. Voorts stelt hij dat de argumenten van verweerder met betrekking tot de lange tijd dat hij op de beslissing van 15 mei 2002 heeft moeten wachten en de terugbetaling van de leges niet opgaan. 5. De beoordeling van het geschil De bezwaren van appellant hadden geen betrekking op het onder rubriek 2 weergegeven gedeelte van de motivering van verweerder in het besluit van 15 mei 2002, inhoudende dat niet aannemelijk is dat in de onderneming van appellant gesproken kan worden van daadwerkelijk en permanent leiding geven door een vakbekwame, zijnde B. Verweerder kon, gelet hierop, ter motivering van het bestreden besluit volstaan met een gemotiveerde ongegrondverklaring van de door appellant naar voren gebrachte - andere - beroepsgronden en was niet gehouden deze niet bestreden overweging van het besluit van 15 mei 2002 te herhalen. Ook in beroep heeft appellant immers niet aangevoerd dat B als vakbekwame permanent en daadwerkelijk leiding zal geven aan zijn onderneming. In tegendeel: appellant heeft ook ter zitting ter ondersteuning van zijn standpunt betoogd dat hij zelf vakbekwaam is. Ter zitting heeft hij verklaard hiertoe niet over de nodige papieren te beschikken maar wel bereid te zijn de desbetreffende diploma's, na vergunningverlening, te gaan halen. Niet kan worden geoordeeld dat op grond van de enkele bereidheid van appellant diploma's te gaan halen in zijn onderneming wordt voldaan aan het wettelijk vereiste dat permanent en daadwerkelijk leiding wordt gegeven door een vakbekwame. De bereidheid diploma's te halen kan naar het oordeel van het College niet worden gelijk gesteld met deze diploma's. Met verweerder is het College van oordeel dat de omstandigheid dat een besluit op een aanvraag als de onderhavige langer dan de wettelijke termijn op zich heeft laten wachten niet ten gevolge heeft dat deze aanvraag in strijd met de wettelijke bepalingen ingewilligd dient te worden. De verschuldigdheid van de vergoeding voor een aanvraag van een taxivergunning volgt rechtstreeks uit de Regeling. Derhalve houdt een mededeling van verweerder met betrekking tot deze verschuldigdheid geen appellabel besluit in. Een vordering tot terugbetaling hiervan kan dan ook uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. De slotsom moet zijn dat het beroep van appellant ongegrond verklaard dient te worden. Het College ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. D. Roemers, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003. w.g. D. Roemers w.g. M.H. Vazquez Muñoz