Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL3225

Datum uitspraak2003-09-30
Datum gepubliceerd2003-09-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/008186-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft een moeder wegens zware mishandeling van haar baby veroordeeld. Aanvankelijk bekende verdachte. Later heeft zij die bekentenis ingetrokken, omdat zij onder druk zou hebben verklaard. Bovendien zou zij het verhaal van de bekentenis hebben verzonnen om spoedig vrij te komen. De rechtbank verwerpt deze verweren. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer : 11/008186-02 Zittingsdatum : 16 september 2003 Uitspraak : 30 september 2003 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) De rechtbank te Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen: [naam verdachte] geboren op [geboortedatum en plaats], wonende te [woonplaats verdachte]. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit. 2. De voorvragen 2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie - het ten laste gelegde bewezen achtend - heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact. 3.2 De verdediging De verdediging heeft naast de hierna te noemen verweren ook bewijsverweren alsmede een strafmaatverweer gevoerd. 3.3 De benadeelde partij Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [naam benadeelde partij], [woonplaats benadeelde partij]. Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 1.406,06. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben beiden geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij nu de vordering geen betrekking zou hebben op rechtstreeks geleden schade. 4. De bewijsbeslissingen 4.1 De rechtmatigheid van het verkregen bewijs De raadsvrouw heeft betoogd dat de bekennende verklaringen van verdachte op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Verdachte zou onder een ongeoorloofde psychische druk zijn verhoord waarbij het pressieverbod van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering zou zijn geschonden. Bovendien gebruikte verdachte de nodige medicatie hetgeen de betrouwbaarheid van haar verklaringen eveneens heeft beïnvloed. De afgelegde verklaringen zouden dan ook niet voor het bewijs mogen worden gebruikt zodat verdachte zou moeten worden vrijgesproken. De rechtbank stelt in dit verband het volgende vast. Voorafgaand aan de terechtzitting heeft de rechtbank bij de bestudering van het strafdossier kennis genomen van de aan dat dossier toegevoegde video-opnamen, welke zijn gemaakt tijdens de verhoren van verdachte. Uit deze opnamen is de rechtbank gebleken dat verdachte tamelijk indringend en intensief is verhoord op 10, 11, 12 en 14 juni 2002. Verdachte is op voornoemde dagen met tussenpozen langdurig verhoord, waarbij zij onder meer regelmatig is geconfronteerd met ander bewijsmateriaal, tegenstrijdigheden in en ongeloofwaardigheid van door haar afgelegde verklaringen. Het vorenstaande impliceert echter nog niet, mede gezien het belang van de waarheidsvinding met betrekking tot het ernstige feit waarvan de verdenking bestond, dat er op enig moment sprake is geweest van een situatie waarin verdachte tegen haar wil is gedwongen aan een verhoor mee te werken terwijl naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere feiten en/of omstandigheden aanwezig waren die de conclusie van het afleggen van een verklaring tegen de wil van de verdachte rechtvaardigen. Tijdens deze verhoren hebben zich dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen feiten en omstandigheden voorgedaan op grond waarvan er sprake zou zijn van ongeoorloofde verhoormethoden en aldus van schending van het pressieverbod van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer. Het argument van de verdediging dat verdachte medicatie gebruikte hetgeen de betrouwbaarheid van haar verklaringen zonder meer aantast, verwerpt de rechtbank eveneens nu dit in het geheel niet aannemelijk is geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard - kort en zakelijk weergegeven - dat zij de bekennende verklaring zoals afgelegd op 14 juni 2002 de dag ervoor heeft verzonnen. Zij zou, uitgaande van het bij haar dochtertje waargenomen letsel, een verhaal bestaande uit een reeks gebeurtenissen hebben bedacht die genoemd letsel zouden kunnen verklaren. Dit alles met het doel om de verbalisanten tevreden te stellen, de verhoren te beëindigen en uiteindelijk in vrijheid te worden gesteld. Wat er ook inhoudelijk zij van deze verklaring; verdachte heeft met het afleggen van deze verklaring volledig het verweer van de raadsvrouw ondergraven, nu zij heeft aangegeven dat zij doelbewust en weloverwogen deze verklaring heeft afgelegd. 4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 26 maart 2002 tot en met 04 april 2002 te Streefkerk, gemeente Liesveld, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] [geboortedatum slachtoffer] zijnde haar kind, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken been), heeft toegebracht immers heeft verdachte voornoemd kind - hardhandig uit de box getrokken, waardoor voornoemd kind met haar beentjes tegen de boxrand aansloeg en - uit haar handen laten vallen en - hardhandig in de buggy gegooid, waardoor voornoemd kind uit de buggy is gevallen. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 4.3 De bewijsmiddelen De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde feit levert op: ZWARE MISHANDELING, BEGAAN TEGEN HAAR KIND, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van de verdachte 6.1 Het rapport van de deskundige Uit het door [naam psycholoog] omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 31 januari 2003 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - : Tijdens het onderzoek werd een psychische stoornis geconstateerd in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en achterdochtige trekken bij een gemiddeld intelligente vrouw. Deze psychische conditie bestond ook ten tijde van het begaan van het haar ten laste gelegde. De geconstateerde psychische stoornis vormt de bodem waarop het ten laste gelegde tot stand kon komen. Betrokkene bezat tijdens het begaan van het haar ten laste gelegde feit wel inzicht in de ongeoorloofdheid en wederrechtelijkheid van het laste gelegde en was minder dan de gemiddelde normale mens in staat haar wil overeenkomstig dat inzicht te bepalen. Ondergetekende concludeert dat betrokkene ten tijde van het plegen van het haar ten laste gelegde zodanig lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, dat dit feit haar in slechts verminderde mate kan worden toegerekend. 6.2 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voornoemde deskundige [naam psycholoog]. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende is gebleken dat het tenlastegelegde feit in slechts ver-minderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door haar gepleegde feit. 7. De motivering van sanctie en overige beslissingen 7.1 De hoofdsanctie Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de ernst van het feit en omstandigheden waaronder dit is begaan en - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voor wat betreft de ernst van het feit en omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: Verdachte heeft haar dochtertje van drie maanden oud zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Haar dochtertje lag in de box en huilde. Zij wilde maar niet stil worden. Verdachte heeft toen haar dochtertje met een vaart uit de box gesleurd waarbij het met beide beentjes hard tegen de boxrand aankwam. Daarna heeft verdachte met haar ogen dicht haar dochtertje uit haar handen laten vallen. Het meisje kwam met een klap op de rand van de salontafel terecht en viel vervolgens op de grond. Verdachte heeft vervolgens haar dochtertje met kracht in de buggy gegooid. Haar dochtertje kwam daarbij op de rand van de buggy terecht, veerde terug, en stuiterde vervolgens hard op de grond. Als gevolg van dit geweld heeft het meisje een gebroken beentje opgelopen. De rechtbank is geschokt door een dergelijke vorm van kindermishandeling. Het aldus mishandelen van een weerloze en afhankelijke baby van drie maanden oud, vervult de rechtbank met afschuw. Daar waar zorg en toewijding mocht worden verwacht, werden de moederhanden tot werktuigen van geweld. Door zo te handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het zeer jonge slachtoffertje. Het behoeft verder weinig betoog dat een feit als het onderhavige in de samenleving hevige gevoelens van verontwaardiging en onbegrip oproept. Dit nauwelijks te bevatten feit werd gepleegd in een periode waarin het leven van verdachte en haar inmiddels ex-man sterk werd beheerst door (grote) financiële zorgen. In diezelfde periode ging, volgens psycholoog [naam psycholoog], de relatie tussen verdachte en haar partner na de geboorte van het slachtoffertje zienderogen achteruit, hetgeen bij haar verlatingsangst activeerde terwijl zij tevens tobde over haar eigen adoptie. Ten tijde van het plegen van het feit bestond bij verdachte een psychische stoornis in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en achterdochtige trekken. Op grond van deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het recidiverisico wordt met name in de relationele sfeer aanwezig geacht waarbij de deskundige het vanuit psychologisch oogpunt geïndiceerd acht dat verdachte een behandeling en begeleiding ondergaat teneinde traumatische ervaringen uit haar verleden en de loyaliteitskwestie jegens haar ouders te verwerken alsmede haar driftleven beter te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de strafmodaliteit en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met alle hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden alsmede met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gebracht in de over haar door de Stichting Reclassering te [vestigingsplaats reclassering], en de deskundigen [naam psychiater] en [naam psycholoog], voornoemd, opgemaakte rapporten en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Voor wat betreft de persoon van de verdachte en haar omstandigheden merkt de rechtbank nog het volgende op. Verdachte heeft aanvankelijk een bekennende verklaring afgelegd. Later heeft zij verklaard dat zij dat onder druk van politie en haar ex-echtgenoot heeft gedaan. Zoals hiervoor overwogen is van een dergelijke druk niet gebleken. Vervolgens heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij de bekennende verklaring heeft bedacht ten einde zo spoedig mogelijk vrij te komen. Zoals hiervoor is overwogen heeft zij, uitgaande van het bij haar dochtertje waargenomen letsel, een verhaal bedacht bestaande uit een reeks gebeurtenissen die genoemd letsel zouden kunnen verklaren. Later heeft zij dit verhaal ingetrokken en heeft zij gesuggereerd dat de oppas of haar ex-echtgenoot mogelijk met de mishandeling te maken zouden kunnen hebben. De rechtbank vindt in deze houding en gedragingen van verdachte bevestiging van de externaliserende opstelling van verdachte, waarbij zij weloverwogen en berekenend met gebeurtenissen als deze omgaat, deze op een gegeven moment buiten zichzelf plaatst en anderen daarbij betrekt. Een dergelijke houding doet de rechtbank vrezen dat het aangegeven risico voor herhaling van het plegen van strafbare feiten in de relationele sfeer reëel is en dat het heel moeilijk zal zijn verdachte van het verwerpelijke van haar handelen te overtuigen. Op grond van het hiervoor overwogene en mede gelet op de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor de direct betrokkenen, zijnde het slachtoffer en de inmiddels ex-echtgenoot van verdachte en de gevoelens die een dergelijk feit in de samenleving oproept, is de rechtbank van oordeel dat op dit gebeuren dient te worden gereageerd met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld voor haar problematiek door de reclassering. Zij zal dan ook tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met een proeftijd van 2 jaar opleggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen te geven door of namens voornoemde instelling. 7.2 De overige beslissingen 7.2.1 Het verzoek tot schorsing van het onderzoek Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verzocht om, indien nodig, de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de reclassering in de gelegenheid te stellen nader te rapporteren omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ter terechtzitting zijn verdachte en haar raadsvrouw ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de persoonlijke omstandigheden van verdachte uitvoerig toe te lichten. De rechtbank acht zich dan ook op dit punt voldoende voorgelicht. Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat zij een spoedige afwikkeling van de zaak wenst. Mede gelet op het tijdsverloop dat in deze zaak reeds heeft plaatsgevonden, is de rechtbank dan ook van oordeel dat thans het strafvorderlijke belang van afdoening van de zaak binnen redelijk termijn dient te prevaleren en verwerpt het verzoek. 7.2.2 De vordering van de benadeelde partij De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [woonplaats benadeelde partij], niet-ontvankelijk in zijn vordering, nu aan hem geen rechtstreeks veroorzaakte schade uit het tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht. De rechtbank zal bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straffen berusten behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht. 9. De beslissing De rechtbank: -verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis; -verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; -verklaart dat het bewezenverklaarde het hier onder 5. vermelde strafbare feit oplevert; -verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; -veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot: EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN 8 (acht) MAANDEN, en bepaalt dat een gedeelte van deze straf - groot 4 (vier) MAANDEN - NIET zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij een rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op TWEE JAREN bepaalde PROEFTIJD aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de na te noemen bijzondere voorwaarde; stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, haar te geven door of namens de Stichting Reclassering te [vestigingsplaats reclassering], zolang deze instelling dat nodig oordeelt; verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde; bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [woonplaats benadeelde partij], niet-ontvankelijk in zijn vordering, met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanhangig kan worden gemaakt. Dit vonnis is gewezen door: Mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mrs. I.M.A. de Graaf en S.R.B. Walther, rechters, in tegenwoordigheid van [naam griffier], griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2003.