
Jurisprudentie
AL3354
Datum uitspraak2003-10-01
Datum gepubliceerd2003-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300894/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300894/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand het wijzigingsplan "Verblijfsrecreatie en natuur Efteling" vastgesteld.
Uitspraak
200300894/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Stichting Brabantse Milieufederatie en de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland, gevestigd te Tilburg en 's-Graveland,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand het wijzigingsplan "Verblijfsrecreatie en natuur Efteling" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 december 2002, kenmerk 866429/881599, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2003.
Bij brief van 1 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 juli 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van de Provinciale Planologische Commissie Noord-Brabant. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. drs. P.H.M. van Poppel, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door I. Slippens, drs. B. Coolen en ing. H.T. Kars, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand, vertegenwoordigd door H.H.A.M. de Jongh en ing. A.H.D. de Wit, ambtenaren van de gemeente, en de Efteling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 3.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” van de gemeente Loon op Zand (verder te noemen: bestemmingsplan) en voorziet in de bouw van verblijfsrecreatie ten behoeve van de Efteling en in natuurcompensatie.
2.3. Appellanten voeren aan dat verweerder het wijzigingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij stellen dat na de onthouding van goedkeuring aan een deel van de wijzigingsvoorschriften van het bestemmingsplan ten onrechte geen nieuw plan is vastgesteld als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, alvorens het nu aan de orde zijnde wijzigingsplan is vastgesteld.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het wijzigingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder stelt dat, hoewel een wijzigingsplan is vastgesteld en geen bestemmingsplan, is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening doordat het wijzigingsplan een sluitend juridisch planologisch kader vormt voor (toekomstige) bouwaanvragen.
2.5. Ingevolge artikel 3.1, onder D.9., van de voorschriften van het bestemmingsplan, kan het gedeelte van de bestemming “natuurgebied” en “agrarisch gebied met natuurwaarden” voorzover aangeduid als “gebied met wijzigingsbevoegdheid verblijfsrecreatiegebied” worden gewijzigd in een bestemming “verblijfsrecreatie”. De wijzigingsvoorwaarden, voor zover hier van belang, luiden als volgt.
Voorzover de verblijfsrecreatieve vorm betrekking heeft op de realisering van bungalows, waarbij uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van bedrijfsmatige verblijfsrecreatieve voorzieningen, zijn de volgende bepalingen van toepassing: (…) ten aanzien van de te bouwen bungalows geldt het volgende:
- de bungalows dienen recreatief te worden bewoond; permanente bewoning is uitgesloten;
- het totale aantal bungalows mag niet meer bedragen dan 450;
- de hoogte van de bungalows mag niet meer bedragen dan 8 m;
- de oppervlakte per bungalow mag niet meer bedragen dan 80 m².
Voorzover de verblijfsrecreatie betrekking heeft op een andere vorm/soort dan bungalows, waarbij uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van bedrijfsmatige verblijfsrecreatieve voorzieningen, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- de totale recreatieve verblijfscapaciteit mag niet meer bedragen dan de capaciteit van 450 bungalows;
- de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de in totaal toegestane oppervlakte van bungalows met inbegrip van centrale voorzieningen;
- de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m.;
- ingeval van compactere bouwvormen dient gestreefd te worden naar een zo min mogelijke aantasting van de natuur en dient een goede landschappelijke inpassing te zijn gewaarborgd.
2.5.1. Gelet op de stukken is de Efteling voornemens de bouw van bungalows, zoals eerder het plan was, te vervangen door een mix van kleine, meestal geschakelde bosvilla’s en appartementen, samengevoegd tot landhuizen en kastelen. Derhalve zijn de wijzigingsregels van toepassing die zien op de omstandigheid dat de verblijfsrecreatie betrekking heeft op een andere vorm/soort dan bungalows. Een van de regels is dat de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan de in totaal toegestane oppervlakte van bungalows met inbegrip van centrale voorzieningen. De oppervlakte wordt derhalve bepaald door de regels die van toepassing zijn indien bungalows worden gebouwd. In deze regels is bepaald dat het totale aantal bungalows niet meer mag bedragen dan 450, dat de hoogte per bungalow niet meer mag bedragen dan 8 meter en dat de oppervlakte per bungalow niet meer mag bedragen dan 80 m². Aan deze twee laatste regels is door verweerder goedkeuring onthouden. Door de onthouding van goedkeuring aan de maximaal toegestane oppervlakte per bungalow ontbreekt een regel ten aanzien van de totaal toegestane oppervlakte.
2.5.2. Blijkens de stukken is geen nieuw plan als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 26 augustus 1997, no. E01.96.0055 (aangehecht), overweegt de Afdeling dat het systeem van de wet, zoals neergelegd in artikel 11 en artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zich ertegen verzet dat een plan met toepassing van artikel 11 wordt vastgesteld voordat met betrekking tot het onderdeel van het plan waaraan goedkeuring is onthouden aan de verplichting ingevolge artikel 30 is voldaan.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het plan in strijd met artikel 11 en artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is reeds hierom gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellanten geen bespreking.
2.7. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan "Verblijfsrecreatie en natuur Efteling".
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 17 december 2002, 866429/881599;
III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Verblijfsrecreatie en natuur Efteling" vastgesteld op 8 oktober 2002;
I. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 361,78, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003
270-445.