
Jurisprudentie
AL3363
Datum uitspraak2003-10-01
Datum gepubliceerd2003-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301074/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301074/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Aalten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 mei 2002, het bestemmingsplan “Verblijfsrecreatieterrein Het Loohuis 2001” vastgesteld.
Uitspraak
200301074/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie" en de vereniging ”Vereniging Natuurmonumenten”, respectievelijk gevestigd te Arnhem en ‘s-Graveland,
2. de stichting “Stichting Natuur- en Milieu Aalten”, gevestigd te Aalten,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Aalten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 mei 2002, het bestemmingsplan “Verblijfsrecreatieterrein Het Loohuis 2001” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 december 2002, nr. RE2002.57903, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 20 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2003, en appellante sub 2 bij brief van 19 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2003, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Ceelen, advocaat te Apeldoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Zegveld, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Aalten, vertegenwoordigd door K. Overdiep en G.J. van Lochem, beiden ambtenaar van de gemeente, en als belanghebbenden [partijen].
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de vestiging van een verblijfsrecreatieterrein aan de Haartseweg te Aalten, grenzend aan het zogenoemde Loohuisbos.
2.3. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat het plan in strijd is met het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan). Voorts hebben zij aangevoerd dat het plan in strijd is met het Rijksbeleid ter bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur zoals geformuleerd in het Structuurschema Groene Ruimte.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan voorziet in de nieuwvestiging van een verblijfsrecreatieterrein dat, gezien de omvang en opzet, kleinschalig is. Derhalve is het plan niet in strijd met het streekplan, aldus de gemeenteraad.
2.5. Verweerder deelt het standpunt van de gemeenteraad en heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Derhalve heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.6. Vast staat dat het plangebied ligt in een gebied dat in het streekplan is aangeduid als landelijk gebied B.
In het streekplan is ten aanzien van landelijk gebied B vermeld dat er mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van kleinschalige (passende) verblijfsrecreatie en voor extensieve vormen van recreatief medegebruik. Daarbij is aangegeven dat nieuwvestiging van grootschalige verblijfsrecreatie en intensieve dagrecreatie niet mogelijk is.
In het streekplan is verder als essentiële beleidsuitspraak opgenomen dat de natuur in landelijk gebied B de belangrijkste functie is. Ontwikkelingen van andere functies mogen de beoogde natuurdoelstellingen niet frustreren. De landbouw vervult in landelijk gebied B een blijvende rol en kan zich in economisch opzicht duurzaam ontwikkelen voor zover de natuurwaarden niet worden geschaad.
2.7. Aan de [locatie] te [plaats] is thans een agrarisch bedrijf gevestigd. Met het voorliggende plan wordt beoogd het agrarische bedrijf gedeeltelijk te beëindigen en ter plaatse nieuwvestiging van een verblijfsrecreatiebedrijf mogelijk te maken. De Afdeling acht het standpunt van verweerder dat het voorliggende plan vestiging van kleinschalige (passende) verblijfsrecreatie mogelijk maakt onjuist. Hierbij is in aanmerking genomen dat het plan de mogelijkheid biedt tot vestiging van een camping voor maximaal 127 standplaatsen voor stacaravans en 30 standplaatsen voor toeristisch kamperen, alsmede bijbehorende voorzieningen en gebouwen, waaronder een accommodatie voor groepskamperen, met een totale oppervlakte van ongeveer 6 hectare. Dat van deze totale oppervlakte slechts 2,23 hectare benut wordt ter realisering van de standplaatsen voor stacaravans doet daaraan niet af. Immers ook de seizoensplaatsen, de centrale voorzieningen, de groenvoorziening ten behoeve van de verblijfsrecreatie, de beplanting en de ecologische zone, maken integraal deel uit van het verblijfsrecreatieterrein. Voorts is, mede gelet op het aanzienlijke aantal kampeerders dat op het verblijfsrecreatieterrein kan verblijven, niet uitgesloten dat het plan ertoe zal leiden dat in de directe nabijheid van het plangebied intensieve vormen van dagrecreatie zullen ontstaan. Het plan is derhalve niet in overeenstemming met het beleid inzake kleinschalige (passende) verblijfsrecreatie in planologische zin als bedoeld in het streekplan. Vast staat dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan de in hoofdstuk 5.5 van het streekplan opgenomen afwijkingsprocedure.
Uit het vorengaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
2.8. Voor zover appellanten betogen dat het plan tevens in strijd is met de in het streekplan opgenomen essentiële beleidsuitspraak, zoals in overweging 2.6 is beschreven, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het plangebied deel uit maakt van een omgeving met hoge natuurlijke en ecologische waarden. Het gebied en de directe omgeving kenmerken zich door gradiëntsituaties en reliëf. Voorts worden open en gesloten gebiedsdelen alsmede natte en droge delen afgewisseld. Verder is het plangebied gelegen aan het Loohuisbos, dat behoort tot de ecologische hoofdstructuur. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de Haartse Waterleiding en fungeert het als een doorgang voor wild naar het ten noorden van het plangebied gelegen bos. Uit de overwegingen van het bestreden besluit blijkt onvoldoende dat het plan de beoogde natuurdoelstellingen voor het gebied en de directe omgeving niet frustreert.
Het standpunt van verweerder dat de winst, die door het plan behaald wordt voor natuur, landschap en ecologie, als gevolg van het beëindigen van de in het plangebied bestaande intensieve veehouderijactiviteiten, opweegt tegen de extra verstening en recreatiedruk, acht de Afdeling in elk geval niet toereikend als motivering dat geen strijd bestaat met de essentiële beleidsuitspraak. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat niet van belang is of de voordelen die het plan ten gevolge heeft opwegen tegen de nadelen daarvan, maar of door het plan, op welke manier dan ook, de beoogde natuurdoelstellingen worden gefrustreerd.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering. Derhalve is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
2.9. Gelet op het voorgaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd en behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 17 december 2002, RE2002.57903;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellante sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellante sub 2;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (voor ieder afzonderlijk € 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003
12-449.