Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL4321

Datum uitspraak2003-09-26
Datum gepubliceerd2003-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersReg.nr.: AWB 03/593 WRB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij de vaststelling van de draagkracht in het inkomen worden de in artikel 7 Bdr aangewezen lasten op het inkomen in mindering gebracht indien die lasten feitelijk worden voldaan. Het beleid van verweerder dat de betaling van aangevoerde uitgaven wordt gestaafd met bewijsstukken is niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector Bestuursrecht Reg.nr.: AWB 03/593 WRB UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: eiser, en de Raad voor Rechtsbijstand, te Arnhem, verweerder. 1. Aanduiding van het bestreden besluit Het besluit van verweerder van 14 februari 2003. 2. Procesverloop Op 3 oktober 2002 heeft mr. B. Polman, advocaat te Nijmegen, namens eiser bij verweerder verzocht een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) te verlenen voor rechtsbijstand ter zake van een echtscheidingsprocedure. Het Bureau Rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem (hierna: het bureau) heeft dit verzoek bij besluit van 22 oktober 2002 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 14 november 2002 administratief beroep ingesteld. Bij het bestreden besluit heeft de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem het beroep, onder verwijzing naar het door de Commissie van bezwaar en beroep uitgebrachte advies, ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser op 19 maart 2003 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep op 13 mei 2003 zijn ingediend. Verweerder heeft op 16 mei 2003 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 augustus 2003. Eiser is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.A.W. Slaats. 3. Overwegingen In dit geding moet worden beoordeeld of verweerder bij het bestreden besluit het door eiser ingestelde beroep op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers aanvraag om gefinancierde rechtsbijstand terecht is afgewezen omdat zijn draagkracht, uitgaande van een netto maandinkomen van € 1.505,24 en een maandelijkse ziektekostenpremie ter hoogte van € 25,=, € 1.480,24 bedraagt. Aangezien hij daarmee de bij wet gestelde financiële grenzen overschrijdt, bestaat geen recht op gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder stelt dat de door eiser aangevoerde lasten ter zake van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van zijn zoon en de afbetaling op huwelijkse schulden, voor het gedeelte van de afbetaling dat ziet op het aan de ex-partner van eiser toe te rekenen deel, oftewel voor de helft, aangemerkt kunnen worden als bijzondere lasten waarmee het vastgestelde maandinkomen kan worden verminderd, voorzover deze lasten door eiser daadwerkelijk worden voldaan. Eiser heeft evenwel onvoldoende aangetoond dat hij de genoemde lasten ook daadwerkelijk voldoet, zodat daarmee bij de berekening van de draagkracht geen rekening gehouden kan worden. Eiser kan zich met het standpunt van verweerder niet verenigen. Naar de rechtbank het betoog van eiser begrijpt, is eiser van mening dat hij door overlegging van een aantal rekeningen en overzichten zijn lasten ter zake van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van zijn zoon en de afbetaling op huwelijkse schulden voldoende heeft aangetoond. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 25, eerste lid, van de Wrb bepaalt, voor zover hier van belang, dat bij het verzoek om toevoeging een door de burgemeester van de woonplaats van de rechtzoekende kosteloos af te geven verklaring wordt overgelegd. Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde verklaring en de daarbij over te leggen bewijsstukken. De nadere regels bedoeld in het vierde lid van artikel 25 zijn vastgelegd in de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden (verder: de Regeling). In artikel 2, tweede lid, van deze regeling staat, voor zover hier van belang, dat de rechtzoekende bij de aanvraag de meest recente, originele bewijsstukken ten aanzien van de op het formulier verstrekte gegevens overlegt en dat als bewijsstukken onder meer worden aangemerkt: “(…) i. bewijs van betaling of ontvangst van betaalde of ontvangen alimentatie betreffende de ex-partner of kinderen; j. bewijzen van bijdragen in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de ex-partner en kinderen, anders dan hiervoor onder i bedoeld; (…). Ingevolge artikel 26 van de Wrb kan het bureau, indien de overeenkomstig artikel 25 overgelegde of opgevraagde gegevens ontoereikend zijn om de financiële draagkracht van de verzoeker vast te stellen, op grond van de gegevens waarover het beschikt zelf de draagkracht bepalen. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wrb wordt rechtsbijstand verleend aan hen wier inkomen € 1.391,= of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn. In het vierde lid van dit artikel staat voorts dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Op grond hiervan is tot stand gekomen het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr). Ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Besluit Draagkrachtcriteria Rechtsbijstand (Bdr) dient het vastgestelde maandinkomen te worden verminderd met: a. de uitgaven op maandbasis in verband met betalingen met een duurzaam karakter, die ten laste van de rechtzoekende komen voor levensonderhoud ten behoeve van de gewezen partner en de niet tot het huishouden van de rechtzoekende behorende kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is; b. het bedrag van de ten laste van de rechtzoekende komende premie van vrijwillige verzekering tegen ziektekosten en het bedrag dat de verzekerde krachtens de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als nominale premie verschuldigd is; c. het bedrag dat de gemeente op de rechtzoekende verhaalt in het kader van de Algemene bijstandswet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het vastgestelde maandinkomen voorts worden verminderd voor bijzondere uitgaven die noodzakelijk ten laste komen van de rechtzoekende en die hij gedwongen is te doen ten gevolge van de persoonlijke omstandigheden hemzelf of de leden van zijn huishouding betreffende, indien door deze uitgaven zijn draagkracht in het inkomen duurzaam aanmerkelijk wordt verminderd. Tussen partijen staat vast dat het in aanmerking te nemen inkomen van eiser op de peildatum € 1.505,24 bedroeg. Daarnaast is niet in geschil dat de door eiser gestelde lasten ter zake van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van zijn zoon en de afbetaling op huwelijkse schulden lasten in de zin van artikel 7 van het Bdr betreffen. Blijkens het Handboek toevoegen, onder 4.7.1., brengt verweerder de in artikel 7 van het Bdr aangewezen lasten op het vastgestelde inkomen in mindering, voor zover die lasten feitelijk worden voldaan. Verweerder stelt daarbij de eis dat betaling van de aangevoerde uitgaven wordt gestaafd met bewijsstukken. Deze eis is in overeenstemming met voornoemd artikel 2, tweede lid, van de Regeling. De rechtbank acht het beleid van verweerder dan ook niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Blijkens de stukken heeft de commissie van bezwaar en beroep eiser naar aanleiding van de hoorzitting bij brief van 16 januari 2002 verzocht binnen de daarbij gestelde termijn betaalbewijzen van de gestelde lasten ter zake van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van zijn zoon en de huwelijkse schuld over te leggen. Eiser heeft de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn (en overigens ook thans nog niet) overgelegd, zodat verweerder bij de berekening van eisers draagkracht in het inkomen dan ook terecht geen aftrek van de betreffende lasten in aanmerking heeft genomen. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eisers aanvraag om toevoeging op juiste gronden heeft afgewezen omdat – gelet op de hoogte van het vastgestelde maandinkomen en de daarop in mindering te brengen ziektekostenpremie – de draagkracht in het inkomen van eiser de bij wet gestelde grens overschrijdt. De rechtbank acht geen termen aanwezig om over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.J.E. Heutink als griffier. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Verzonden op: