Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL6179

Datum uitspraak2003-07-16
Datum gepubliceerd2003-10-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers75801 / HA ZA 02-459
Statusgepubliceerd


Indicatie

Awb 5:35. Dwangbevel. Verbeurte van dwangsommen per week of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt. Aanvangstermijn van de verjaring van verbeurde dwangsommen. Dwangsommen worden van rechtswege verbeurd bij overtreding van de bij het dwangsombesluit opgelegde last, in dit geval derhalve houdt dat in dat na elke week waarin de last is overtreden een afzonderljike verjaringstermijn van zes maanden is gaan lopen. Mogelijk (deel van) vordering verjaart. Bewijsopdracht voor degene tegen wie zich het dwangbevel richt.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE Sector civiel Enkelvoudige handelskamer Zaaknr/rolnr: 75801 / HA ZA 02-459 Uitspraak: 16 juli 2003 V O N N I S in de zaak, aanhangig tussen: de commanditaire vennootschap [eiseres], gevestigd te [plaats van vestiging], eiseres, procureur mr. R.K.E. Buysrogge, advocaat mr. J. van Groningen te Middelharnis, en de openbare rechtspersoon GEMEENTE RAALTE, zetelende te Raalte, gedaagde, procureur mr. J.A. van Wijmen. PROCESGANG Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 26 maart 2003 is uitgesproken. Vervolgens hebben partijen nog de volgende processtukken gewisseld: - een akte houdende overlegging producties van de zijde van [eiseres]; - een akte overlegging stukken van de zijde van de Gemeente; - een antwoordakte van de zijde van [eiseres]; - een antwoordakte van de zijde van de Gemeente. Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald. MOTIVERING 1 Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft [eiseres] het dwangbevel d.d. 1 maart 2002 van de Gemeente en het op 14 maart 2002 uitgebrachte exploot waarbij dit dwangbevel aan haar is betekend in het geding gebracht. De Gemeente heeft het procesbesluit d.d. 1 april 2003 van het college van burgemeester en wethouders (hierna: B & W) overgelegd. 2 De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis. Wat zijdens de Gemeente is aangevoerd tegen de beslissing dat zij een procesbesluit dient over te leggen, leidt niet tot heroverweging van die beslissing. De rechtbank stelt thans - met [eiseres] - vast dat de Gemeente rechtsgeldig verweer voert in dit geding. 3 Vaststaande feiten Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast. 3.1 [eiseres] drijft een pluimveebedrijf aan de [adres] te [plaats van vestiging]. Onderdeel van dit bedrijf is een installatie voor de compostering van mest. Het composteergedeelte van het bedrijf is - althans was ten tijde hier van belang - in werking zonder de daartoe vereiste milieuvergunning. 3.2 Bij besluit d.d. 4 augustus 2000 hebben B & W aan [eiseres] een last onder dwangsom opgelegd, luidende - voor zover van belang - als volgt: " gelasten wij de drijver van de inrichting om binnen 6 weken na datum van verzending van deze brief het composteergedeelte - waaronder begrepen de verwerking van compost - buiten bedrijf te stellen en geheel te ontruimen. Indien niet, niet tijdig of niet voldoende gevolg wordt gegeven aan deze lastgeving, verbeurt de drijver van de inrichting een dwangsom van f. 25.000,-- per week of een gedeelte van een week dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van f. 500.000,--." Dit dwangsombesluit is onherroepelijk, nu het daartegen gerichte bezwaarschrift door B & W ongegrond is verklaard en het daarop volgende beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is verworpen. 3.3 Bij twintig controles, uitgevoerd in de periode van 26 september 2000 tot en met 25 september 2001, is vanwege de Gemeente geconstateerd dat het composteergedeelte van het bedrijf van [eiseres] (hierna: de composteringsinstallatie) niet buiten bedrijf was gesteld en niet was ontruimd. 3.4 Naar aanleiding van de controles op 12 februari 2001, 20/21 maart 2001, op 26 juni 2001, op 5, 9 en 19 juli 2001, op 3, 10, 17 en 24 augustus 2001, alsmede op 13 en 25 september 2001 heeft de Gemeente er bij brieven van respectievelijk 2 april 2001, 6 juli 2001, 6 en 23 augustus 2001 en 17 en 28 september 2001 op gewezen dat dwangsommen waren verbeurd en [eiseres] verzocht die bedragen binnen één maand te betalen. [eiseres] heeft niet betaald. 3.5 Bij brieven d.d. 15 augustus 2001 en 4 januari 2002 heeft de Gemeente [eiseres] aangemaand alsnog tot betaling van in totaal ( 300.000,-- (€ 136.134,06) over te gaan. [eiseres] heeft niet betaald. 3.6 De raadsman van de Gemeente heeft [eiseres] namens de Gemeente bij brief van 20 december 2001 bericht dat nog steeds aanspraak wordt gemaakt op de verbeurde dwangsommen, dat de invordering daarvan voorshands wordt opgeschort, dat de verjaring van de door de Gemeente gedane constateringen, waarvan bij de brieven sedert 2 april 2001 melding is gemaakt, is gestuit en dat vanaf heden voor al die bedragen een nieuwe verjaringstermijn van zes maanden is gaan lopen. 3.7 Op 1 maart 2002 hebben B & W een dwangbevel uitgevaardigd tegen [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 136.134,06 (( 300.000,--) onder aanzegging van de wettelijke rente daarover met ingang van de derde dag na betekening. Dit dwangbevel verwijst naar de in 3.4 en 3.5 vermelde controles en brieven. Het dwangbevel is op 14 maart 2002 aan [eiseres] betekend. 4 Standpunt van [eiseres] 4.1 De in 3.1 vermelde lastgeving is zo geredigeerd dat het [eiseres] vanaf 16 september 2000 niet langer is toegestaan om de composteringsinstallatie in bedrijf te hebben, waarbij tevens geldt dat die installatie geheel dient te zijn ontruimd. De last ziet op een voortdurende overtreding die niet afhankelijk is gesteld van de daadwerkelijke constatering dat die last is overtreden. 4.2 Vanaf 16 september 2000 heeft [eiseres] de composteringsinstallatie voortdurend in gebruik gehad en deze niet (geheel) ontruimd. Dus was na 20 weken, op 2 februari 2001, het maximum bedrag aan dwangsommen verbeurd. 4.3 De invordering heeft betrekking op het ná 2 februari 2001 in bedrijf en niet ontruimd zijn van de composteringsinstallatie. De Gemeente is niet bevoegd tot invordering over te gaan, nu zij niet na het bereiken van het maximumbedrag, althans binnen zes maanden na het verbeuren van de afzonderlijke bedragen, is overgegaan tot het voor de op dat moment verbeurde dwangsommen verrichten van daden van invordering. 4.4 Het verdraagt zich niet met de rechtszekerheid van [eiseres] als de verjaring van de invorderingsbevoegdheid van de Gemeente afhankelijk wordt gesteld van de constatering dat de last is overtreden. 4.5 Betwist wordt dat de invorderingsbevoegdheid van de Gemeente slechts gedeeltelijk verjaard is en dat het beroep van [eiseres] op verjaring onaanvaardbaar is. 5 Verweer van de Gemeente 5.1 De verbeurte van dwangsommen door [eiseres] is afhankelijk van de constatering dat de last waaronder de dwangsom is opgelegd op een bepaald moment in een week of deel van een week is overtreden. 5.2 [eiseres] heeft alleen dwangsommen verbeurd betreffende de weken waarin door middel van controles is vastgesteld dat niet aan de last was voldaan. Het maximum aan te verbeuren dwangsommen was dus niet bereikt na verloop van twintig weken maar eerst nadat twintig keer was vastgesteld dat [eiseres] zich niet aan de last had gehouden. Eventuele onduidelijkheden omtrent het verloop van de verbeurte van de dwangsommen had [eiseres] in moeten brengen in de administratieve procedure, maar kan - gelet op de formele rechtskracht van het dwangsombesluit - niet achteraf met zich brengen dat haar rechtszekerheid is aangetast door het tijdstip van controleren door de Gemeente. 5.3 Betwist wordt dat [eiseres] de composteringsinstallatie vanaf 16 september 2000 gedurende een onafgebroken periode van twintig weken in werking heeft gehad. Uit de reeks van vrijwel telkens naar aanleiding van klachten aan het bedrijf gebrachte controlebezoeken is af te leiden dat steeds in onvoldoende mate aan de lastgeving werd voldaan. 5.4 Het recht op invordering van de naar aanleiding van de acht geconstateerde overtredingen tot en met 25 januari 2001 verbeurde dwangsommen is verjaard, maar voor wat betreft de twaalf geconstateerde overtredingen vanaf 12 februari 2001 is de verjaring gestuit door de in 3.4 tot en met 3.6 vermelde brieven, waarna binnen de (nieuwe) verjaringstermijn van zes maanden het dwangbevel is betekend. De bevoegdheid om dwangsommen tot een totaal bedrag van ( 300.00,-- in te vorderen is dus niet verjaard. 5.5 Subsidiair wordt - stellende dat er hooguit een week nodig is om de composteerinstallatie buiten werking te stellen en volledig te ontruimen en uitgaande van de data waarop is geconstateerd dat [eiseres] de last heeft overtreden - aangevoerd dat in de periode tot en met 25 januari 2001 mogelijk niet acht maar dertien verbeurde dwangsommen zijn verjaard, zodat geen ( 300.000,-- maar ( 175.000,-- had kunnen worden ingevorderd. Voorts acht de Gemeente het mogelijk dat in de periode vanaf 12 februari 2001 tot - gelet op de in 3.6 vermelde brief - 20 juni 2001 nog twee extra verbeurde dwangsommen zijn verjaard, zodat het maximum eerder zou zijn bereikt en ( 50.000,-- minder zou kunnen worden ingevorderd. 5.6 Het beroep van [eiseres] op verjaring is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. 5.7 Eerst in haar laatste akte heeft de Gemeente nog gesteld dat alle verschuldigde dwangsommen in verband met de procedure tegen het dwangsombesluit van rechtswege waren geschorst en dat, nu zij na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 7 november 2001 nog eens bij brief van 4 januari 2002 aanspraak heeft gemaakt op betaling van de dwangsommen gevolgd door de betekening van het dwangbevel, de verjaring op de juiste wijze is gestuit. 6 Beoordeling van het geschil 6.1 Kern van het geschil is of de Gemeente [eiseres] met het in 3.7 vermelde dwangbevel terecht heeft gelast over te gaan tot betaling van een bedrag van € 136.134,06 (( 300.000,--) met rente wegens overtredingen van de lastgeving volgens het in 3.2 vermelde dwangsombesluit. Vastgesteld wordt dat dit bedrag blijkens de verwijzing in het dwangbevel naar de in 3.4 en 3.5 vermelde controles en brieven betrekking heeft op in de periode van 12 februari 2001 tot en met 25 september 2001 geconstateerde overtredingen. 6.2 Vooropgesteld wordt dat, gelet op het beginsel van de formele rechtskracht, behoort te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het aan het dwangbevel ten grondslag liggende dwangsombesluit, zowel wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming. Het is echter aan de rechter in de verzetprocedure tegen het dwangbevel om de lastgeving in het dwangsombesluit naar doel en strekking ervan uit te leggen. 6.3 Naar het oordeel van de rechtbank strekt de aan [eiseres] opgelegde last ertoe dat de composteerinstallatie uiterlijk op 16 september 2000 buiten bedrijf en geheel ontruimd diende te zijn en vervolgens buiten bedrijf en geheel ontruimd diende te blijven. Op overtreding van die lastgeving is een dwangsom gesteld per (gedeelte van een) week dat de overtreding voortduurt. De bewoordingen van het dwangsombesluit brengen mee dat van rechtswege dwangsommen worden verbeurd per (gedeelte van een) week dat de composteerinstallatie na 16 september 2000 in bedrijf en niet geheel ontruimd is gebleven. De dwangsom is immers niet gesteld op enig bedrag per (geconstateerde) overtreding van de lastgeving. Dit brengt mee dat, als vast komt te staan dat - zoals [eiseres] stelt en de Gemeente betwist - de composteerinstallatie gedurende een periode van twintig aaneengesloten weken na 16 september 2000 in bedrijf en niet geheel ontruimd is gebleven op 2 februari 2001 het maximumbedrag aan dwangsommen was verbeurd. Dit is slechts anders, als - zoals de Gemeente beweert en [eiseres] bestrijdt - de composteerinstallatie tussentijds buiten bedrijf en geheel ontruimd is geweest en vervolgens weer in bedrijf is gesteld, na welke overtreding dan weer van rechtswege dwangsommen zijn verbeurd per (gedeelte van een) week dat die herhaalde overtreding(en) hebben voortgeduurd; een en ander totdat aldus het maximumbedrag aan dwangsommen was verbeurd. 6.4 Het standpunt van [eiseres] komt daarop neer dat, uitgaande van haar stelling dat reeds op 2 februari 2001 het maximumbedrag aan dwangsommen was verbeurd, de invorderingsbevoegdheid van de Gemeente inmiddels is verjaard. Te dien aanzien heeft het volgende te gelden. 6.5 Ingevolge artikel 5:35, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verjaart de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. Het dwangsombesluit d.d. 4 augustus 2000 is in werking getreden onmiddellijk na de verzending, waarbij een begunstigingstermijn van zes weken is gehanteerd om te voldoen aan de lastgeving. De werking van het dwang-sombesluit is - gelet op artikel 6:16 Awb (zie ook de in 3.4 vermelde brieven en 6.6) - niet geschorst door de daartegen gerichte bestuursrechtelijke procedures. Dwangsommen worden van rechtswege verbeurd bij overtreding van de bij het dwangsombesluit opgelegde last. Dit betekent dat na elke week waarin de last na 16 september 2000 is overtreden een afzonderlijke verjaringstermijn van zes maanden is gaan lopen. Niet in geschil is dat de Gemeente de verjaring van in de periode van 16 september 2000 tot 2 februari 2001 verbeurde dwangsommen niet tijdig heeft gestuit. Het dwangbevel heeft ook slechts betrekking op betaling van dwangsommen vanaf 12 februari 2001. 6.6 Het voorgaande betekent dat, als de stelling van [eiseres] als juist komt vast te staan, de bevoegdheid van de Gemeente om verbeurde bedragen in te vorderen is verjaard. Het (kennelijk op artikel 6:2 BW gebaseerde) verweer van de Gemeente tegen het beroep op verjaring van [eiseres] als vermeld in 5.6 wordt gepasseerd. De Gemeente is, nadat [eiseres] zich bij repliek daartegen had gekeerd, hierop bij dupliek niet teruggekomen, zodat zij dit verweer kennelijk heeft prijsgegeven. Het in 5.7 weergegeven verweer wordt als uiterst tardief eveneens gepasseerd. De rechtbank merkt hierover nog wel op dat [eiseres] over het hoofd ziet dat het indienen van bezwaar en beroep tegen een dwangsombesluit geen schorsende werking heeft in tegenstelling tot de verzetprocedure tegen een dwangbevel die de tenuitvoerlegging van dat dwangbevel wel schorst (zie artikel 5:33, tweede lid juncto 5:26, vierde lid Awb). 6.7 Gelet op het voorgaande is het aan [eiseres] om als degene die zich op verjaring beroept - nu de Gemeente voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de composteerinstallatie vanaf 16 september 2000 tot 2 februari 2001 onafgebroken in bedrijf is geweest en niet is ontruimd - zoals zij heeft aangeboden, het bewijs van haar stelling bij te brengen. 7 Slotsom De rechtbank komt voor dit moment tot de conclusie dat aan [eiseres] een bewijsopdracht zal worden verstrekt. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. BESLISSING [eiseres] dient te bewijzen dat de composteerinstallatie in de periode van 16 september 2000 tot 2 februari 2001 onafgebroken in bedrijf was en niet was ontruimd. Bewijslevering door getuigen kan plaatsvinden op nader te bepalen dag en uur in het gebouw Spoorstate te Zwolle, Hanzelaan 351. De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van 30 juli 2003 voor opgave van verhinderdata door beide partijen ambtshalve peremptoir. De met bewijs belaste partij dient dan tevens op te geven hoeveel getuigen zullen worden voorgebracht. Verder houdt de rechtbank iedere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op woensdag 16 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.