Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL7307

Datum uitspraak2003-10-01
Datum gepubliceerd2003-10-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers71569 / HA ZA 01-1303
Statusgepubliceerd


Indicatie

Steunfonds, personele unie, beheersovereenkomst.


Uitspraak

Vonnis : 1 oktober 2003 Rolnummer : 71569 / HA ZA 01-1303 De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: de STICHTING JEUGDZORG ST. JOSEPH, gevestigd te Margraten, eiseres, procureur voorheen mr. S.A. Statema, thans mr. F.W. Udo; tegen de STICHTING STEUNFONDS JEUGDWERK DON BOSCO, gevestigd te Margraten, gedaagde, procureur mr. P.H. Brandts. 1. Het verloop van de procedure Eiseres, verder te noemen "St. Joseph", heeft gedaagde, verder te noemen "Don Bosco", gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank en heeft overeenkomstig die dagvaarding geconcludeerd voor eis. Don Bosco heeft geconcludeerd voor antwoord. Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) is een comparitie na antwoord gelast. Bij brieven van 17 en 23 oktober 2002 zijn ten behoeve daarvan door Don Bosco respectievelijk St. Joseph stukken overgelegd. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. St. Joseph heeft daarop gerepliceerd en daarbij tevens haar eis gewijzigd, waarna Don Bosco heeft gedupliceerd. St Joseph heeft vervolgens nog een akte genomen. Bij alle genoemde conclusies zijn door partijen producties overgelegd. Tenslotte heeft de rechtbank ambtshalve beslist op het rechtbankdossier, waarna de uitspraak van het vonnis nader is bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 In 1988 is Don Bosco opgericht, in de visie van St. Joseph als steunstichting te haren behoeve. St. Joseph verwijst in dit verband naar (notulen van) haar bestuursbesluiten van 6 oktober en 10 november 1987 (CvE, prod. 1 en 2), waarin respectievelijk valt te lezen: "Aan notaris Souren is schriftelijk verzocht een steunfonds op te richten. Op verzoek van Pater [V. ] zal doorgegeven worden dat niet de aangegeven naam "St. Joseph" gebruikt moet worden. Men zal een andere naam bedenken die geen associaties oproept met het internaat, om zodoende eventuele problemen later te ontlopen". "Als naam voor de nieuw op te richten stichting steunfonds wordt overeengekomen: Stichting Steunfonds Jeugdwerk Don Bosco". 2.2 Volgens St. Joseph heeft vanaf de oprichting van Don Bosco tussen beide stichtingen een "bestuurlijk personele en financiële unie" bestaan tot en met juni 2000. Na bestuurlijke problemen is toen het volledige bestuur van St. Joseph afgetreden zonder dat bij Don Bosco hetzelfde is gebeurd, terwijl laatstgenoemde ook heeft nagelaten de voor het herstel van de personele unie nodige besluiten te nemen, aldus St. Joseph, die overigens een hierop stoelende vordering bij repliek heeft ingetrokken. 2.3 Sedert de oprichting van Don Bosco zijn volgens St. Joseph regelmatig gelden van haar in de kas van Don Bosco gevloeid. Ook stelt St. Joseph dat terugbetaling nooit heeft plaatsgevonden, hoewel het altijd de bedoeling van haar bestuur was geweest "dat de aan Don Bosco ter beschikking gestelde gelden naar St. Joseph zouden terugvloeien". In de visie van St. Joseph moet het er dan ook voor worden gehouden "dat alle aan Don Bosco ter beschikking gestaand hebbende en staande gelden" van haar (St. Joseph) afkomstig zijn nu er geen reden is om aan te nemen dat Don Bosco op andere wijze is gefinancierd. 2.4 Bij repliek spreekt St. Joseph ervan dat zij een deel van haar vermogen in beheer heeft afgestaan aan Don Bosco. Omdat het bestuur van Don Bosco dat beheer niet meer naar behoren zou uitvoeren is de beheersovereenkomst, door St. Joseph aangeduid als de grondslag van haar vorderingsrecht, beëindigd en wordt deze zo nodig met onmiddellijke ingang opgezegd, zo stelt St. Joseph. De rechtbank begrijpt dat het er bij het bedoelde wanbeheer om gaat dat Don Bosco doende was onroerende zaken, die bedoeld waren "als een buffer te fungeren tussen de gronden in eigendom van eiseres en de buitenwereld", aan derden te verkopen (CvR, pag. 3 en 4). Gelet op het hierboven onder 2.3, laatste zin, gestelde vordert St. Joseph - thans kort gezegd - betaling aan haar van het saldo der bezittingen en schulden van Don Bosco per datum dagvaarding (zie petitum punt 1 en 2). 2.5 St. Joseph wijst er voorts op dat Don Bosco in 1996 diverse onroerende zaken heeft verworven tegen een koopprijs van f 215.613,-, waarvan door Don Bosco f 149.785,- is voldaan (het restant van f 65.828,- is krachtens geldlening aan de verkoper schuldig gebleven), terwijl ook de transportkosten ad f 14.312,01 voor rekening van Don Bosco zijn gekomen (dagv. sub 5 en 6, CvE prod. 3). In totaal is derhalve f 164.097,01 door Don Bosco betaald, welk bedrag naar St. Joseph stelt afkomstig is uit gelden die haar toebehoren. St. Joseph maakt aanspraak op betaling van laatstgenoemd bedrag bij wege van voorschot op haar hiervoor weergegeven vordering, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, alsmede op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (petitum sub 3). 2.6 Ter verzekering van het verhaal van haar vordering heeft St. Joseph conservatoir beslag doen leggen. De beslagstukken zijn overgelegd. 2.7 In het licht van het vorenstaande vordert St. Joseph, na eiswijziging bij repliek, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Don Bosco zal veroordelen: 1) tot het opmaken binnen twee maanden na het in dezen te wijzen vonnis van een balans bevattende alle bezittingen en schulden per 20 november 2001 van Don Bosco, waarbij de bezittingen en schulden gewaardeerd dienen te worden op de actuele waarden per 20 november 2001 en welke balans voorzien dient te zijn van een goedkeurende verklaring zonder enig voorbehoud van een externe registeraccountant, een en ander met veroordeling van Don Bosco die opgemaakte balans binnen een week nadat die gereed is af te geven aan Stichting Jeugdzorg St. Joseph, dat alles - zowel de veroordeling tot het opmaken van de balans als de veroordeling tot het afgeven van die aldus opgemaakte balans - op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- en € 1.000,- per dag dat de overtreding voortduurt; 2) tot betaling aan de Stichting Jeugdzorg St. Joseph binnen een maand nadat de hiervoor bedoelde balans is opgemaakt van een bedrag gelijk aan het saldo van de bezittingen en schulden per 20 november 2001, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2001 over dat bedrag; 3) tot betaling binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan Stichting Jeugdzorg St. Joseph van een bedrag van € 74.463,98 (= f 164.097,01), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 november 2001 en te vermeerderen met de in de inleidende dagvaarding vermelde buitengerechtelijke incassokosten daarover als voorschot op hetgeen Don Bosco dient te betalen uit hoofde van de veroordeling als in sub 2 hiervoor bedoeld, met veroordeling van Don Bosco in de kosten van het geding met inbegrip van de beslagkosten. 2.8 Don Bosco heeft de vordering gemotiveerd betwist. 3. De beoordeling 3.1 De discussie tussen St. Joseph en Don Bosco over - kort gezegd - het al dan niet bestaan van een afhankelijkheidsrelatie van Don Bosco ten opzichte van St. Joseph raakt enerzijds de bij repliek ingetrokken vordering en is in zoverre derhalve niet meer relevant. De rechtbank stelt vast dat St. Joseph de door haar gestelde en hiervoor bedoelde relatie anderzijds ook opvoert in het kader van haar gewijzigde vordering, die in wezen neerkomt op afdracht van Don Bosco's gehele vermogen aan St. Joseph. Het karakter van Don Bosco als volledig ten behoeve van (én afhankelijk van) St. Joseph fungerend steunfonds zou immers - zo begrijpt de rechtbank - (mede) aannemelijk maken dat door St. Joseph ten titel van beheer gelden aan Don Bosco zijn verstrekt. 3.2 Het voormelde standpunt van St. Joseph culmineert bij repliek (pagina 6) in haar navolgende stelling: "De verweren van Don Bosco gaan van de overigens onjuiste premisse uit dat de statuten van Don Bosco decisief zijn ten aanzien van aard, doel en strekking van de Stichting Steunfonds Jeugdwerk Don Bosco". St. Joseph voegt daar nog aan toe dat de inhoud der statuten niet in geschil is, alsmede dat aard, doel en strekking van de "door St. Joseph opgerichte stichting" niet specifiek is terug te vinden in de statuten. 3.3 De hiervoor geciteerde zienswijze van St. Joseph is onjuist. De in een (notariële) oprichtingsakte vervatte statuten zijn in beginsel wel degelijk bepalend voor wat betreft de aard, het doel en de strekking van de betreffende rechtspersoon, zoals in casu Don Bosco. Weliswaar is niet uitgesloten dat omtrent de interpretatie van statutaire bepalingen verschil van mening kan ontstaan, terwijl ook denkbaar is dat een rechtspersoon zich feitelijk anders is gaan gedragen dan op grond van dergelijke bepalingen zou mogen worden verwacht. Gezien het systeem der wet laat zulks de decisieve status van de statuten echter onverlet; de rechtbank verwijst in dit verband naar de artikelen 2:7, 293 en 294 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt van het grote belang van statutaire bepalingen en de waarborgen waarmee eventuele wijzigingen daarvan zijn omringd. De kennelijk bij St. Joseph levende gedachte, dat bedoelingen en opvattingen van derden (waaronder zijzelf) die niet in de statuten van Don Bosco kunnen worden aangetroffen, buiten die statuten om een predominante rol zouden (kunnen) spelen bij de vraag hoe aard, doel en strekking van Don Bosco moeten worden geduid, gaat evenwel het kader van een interpretatiegeschil te buiten en vindt, gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen, ook geen steun in het recht. Tenslotte overweegt de rechtbank dat omtrent het bestaan van een contractuele instructiebevoegdheid van St. Joseph ten aanzien van Don Bosco - in welke vorm dan ook - niets is gesteld terwijl daarvan evenmin iets is gebleken. 3.4 De kernvraag die thans beantwoord moet worden luidt of tussen partijen een beheersovereenkomst met betrekking tot van St. Joseph naar Don Bosco toegevloeide gelden tot stand was gekomen, alsmede of dat het verkopen van bepaalde onroerende zaken door Don Bosco (zie onder 2.4) als een dusdanig toerekenbare tekortkoming ter zake van die beheersovereenkomst heeft te gelden dat zulks de opzegging daarvan rechtvaardigt, met het gevolg dat de door St. Joseph gevorderde terugbetaling dient plaats te vinden. Het standpunt van Don Bosco komt erop neer dat tussen partijen nooit beheersovereenkomsten tot stand zijn gekomen (CvR sub 7, 6e alinea), dat van wanbeheer van enig haar ter beschikking staand vermogensbestanddeel geen sprake is (CvR sub 3, laatste alinea), alsmede dat (terug)betaling van enig bedrag aan St. Joseph niet aan de orde is (CvR sub 14 en 15). 3.5 De rechtbank begrijpt dat St. Joseph de volgende feiten en omstandigheden aanvoert ter adstructie van het bestaan van een beheersovereenkomst in de door haar gestelde zin: 1) de gang van zaken bij de oprichting en het doel en de strekking van Don Bosco (CvR, pag. 2, 3 en 4); 2) er zijn een aantal geldbedragen van St. Joseph naar Don Bosco overgeboekt, waarbij het - voor zover St. Joseph heeft kunnen achterhalen - in ieder geval gaat om een bedrag van in totaal f 136.356,38 (CvR, pag. 4, 5 en 6). 3.6 Ad 1 Uit hetgeen de rechtbank hierboven onder 3.1 tot en met 3.3 heeft overwogen volgt reeds dat de in dit verband geponeerde stellingen van St. Joseph niet kunnen bijdragen aan de conclusie dat een beheersovereenkomst tot stand is gekomen. Mét Don Bosco is de rechtbank van oordeel dat, wat er ook verder zij van eventuele bedoelingen van (toenmalige bestuurders van) St. Joseph, deze bij de oprichting van Don Bosco kennelijk niet zijn vertaald in statutaire bepalingen. Een normatieve gebondenheid van Don Bosco aan St. Joseph, in personele en/of financiële zin, kan derhalve in rechte niet worden aangenomen. 3.7 Ad 2 St. Joseph heeft bij repliek (zie pagina 4 en 5) een aantal concrete bedragen genoemd die door haar naar Don Bosco zijn overgeboekt. Don Bosco heeft bij dupliek (zie sub 14 en 15) vervolgens per post gemotiveerd verweer gevoerd, waarnaar de rechtbank hier kortheidshalve verwijst. Een en ander komt erop neer dat de betreffende gelden "zijn aangewend en opgemaakt ten behoeve van projecten van St. Joseph" (behoudens de posten onder 'a' en 'f' waarvoor een andere verklaring is gegeven; zie CvD sub 15 in fine). 3.8 Gelet op de inhoud van het voormelde verweer van Don Bosco acht de rechtbank het aangewezen dat St. Joseph bij akte puntsgewijs zal reageren op het door Don Bosco bij dupliek onder 14 en 15 geleverde commentaar bij de daar genoemde deelposten. Het gaat bij deze posten immers om de tweede pijler (zie onder 3.5) waarop het bestaan van de door St. Joseph gestelde beheersovereenkomst rust, welke overeenkomst op haar beurt weer het dragend fundament van de gehele vordering is (zie sub 2.4 en 2.5). 3.9 Don Bosco heeft bij dupliek (zie 19 t/m 21) nog aangevoerd dat St. Joseph aan haar een factuur voor geleverde materialen ten bedrage van circa f 160.000,- heeft gestuurd, welk bedrag Don Bosco uiteindelijk heeft betaald door haar toebehorende zaken met hypotheek te bezwaren. Volgens Don Bosco gaat het hierbij om de door St. Joseph bij repliek genoemde rekening (CvR, pag. 4, tweede alinea) en blijkt (ook) hieruit dat tussen partijen nooit een financiële unie heeft bestaan. De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat deze kwestie, indien een en ander juist is, ten faveure van het standpunt van Don Bosco moet worden gewaardeerd. Gelet op het belang dat aan deze (nieuwe) stelling mogelijk toekomt zal St. Joseph in de gelegenheid worden gesteld ook hierop bij akte te reageren. 3.10 Voor wat betreft het nog door St. Joseph bij akte gedane verzoek tot het bevelen van de openlegging van boeken (thans art. 162 Rv) door Don Bosco - hetgeen Don Bosco bij dupliek sub 22 heeft aangeboden desgewenst te zullen doen - overweegt de rechtbank dat zij daarvoor thans nog geen aanleiding ziet, en eerst wil wachten op de reactie van St. Joseph bij akte zoals hiervoor bedoeld. Voor het verzoek tot pleidooi, door St. Joseph afhankelijk gesteld van die bevolen openlegging, geldt (derhalve) hetzelfde. Overigens merkt de rechtbank nog op dat een bevel tot openlegging van boeken ook ten aanzien van St. Joseph tot de mogelijkheden behoort, iets waarop Don Bosco bij dupliek onder 23 kennelijk al zinspeelt. 3.11 In afwachting van de door St. Joseph te nemen akte wordt iedere verdere beslissing aangehouden. 4. Uitspraak De rechtbank te Maastricht: stelt St. Joseph in de gelegenheid zich bij akte uit te laten omtrent: a) het door Don Bosco bij dupliek onder 14 en 15 geleverde commentaar bij de daar genoemde deelposten (zie sub 3.8); b) de kwestie van de aan Don Bosco gezonden factuur (zie sub 3.9); verwijst de zaak naar de zitting van 29 oktober 2003 voor akte aan de zijde van St. Joseph houdende uitlating als hiervoor onder a) en b) bedoeld; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mrs. Hoekstra en de De Kort, rechters, en mr. Hellegers, rechter-plaatsvervanger, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. MC