Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL7538

Datum uitspraak2003-09-29
Datum gepubliceerd2003-10-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersReg.nr.: 02/1048 WVG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Protocol Wet voorzieningen gehandicapten van 25 maart 2002. Dit protocol kan niet worden gezien als wetgeving en is niet geincorporeerd in het gemeentelijk beleid zodat verweerder niet gehouden is zijn handelen hierop af te stemmen


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Reg.nr.: 02/1048 WVG UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: X, wonende te Tiel, eiseres, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tiel, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 16 april 2002. 2. Procesverloop Op 15 juni 2001 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een vervoerskostenvergoeding in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Bij besluit van 21 november 2001 heeft verweerder aan eiseres een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van collectief aanvullend Wvg-vervoer. Het tegen dit besluit door eiseres (tijdig) ingediende bezwaar heeft verweerder bij het in rubriek 1 genoemde besluit gegrond verklaard in zoverre dat eiseres naast het collectief vervoer in aanmerking komt voor een aangepaste fiets voor de korte afstanden. Het tegen het bestreden besluit (tijdig) ingediende beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 september 2003. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mevrouw Y. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw C. de Ruiter, werkzaam bij verweerders gemeente. 3. Overwegingen Het geding spitst zich toe op de vraag of eiseres, gezien haar beperkingen, gebruik kan maken van het collectief aanvullend Wvg-vervoer en een aangepaste fiets en voorts of zij in plaats van de haar toegekende voorzieningen aanspraak kan maken op een vervoerskostenvergoeding ter hoogte van de kosten van deze voorzieningen. Met de invoering van de WVG op 1 april 1994 hebben de gemeenten de plicht gekregen zorg te dragen voor de verlening van onder meer vervoersvoorzieningen aan de in de gemeente wonende gehandicapten. De wetgever heeft in artikel 3 van de WVG aangegeven dat dit doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht moet zijn. Het wordt aan de gemeenten overgelaten op welke wijze zij invulling geven aan deze algemene zorgplicht. Ingevolge artikel 2 van de WVG dient de gemeente ter uitvoering van haar taak regels vast te stellen bij verordeningen. In verweerders gemeente is zulks gedaan in de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: de verordening). Blijkens artikel 3.2, tweede lid, van de verordening heeft verweerder het primaat bij het collectief vervoer gelegd. Zoals de Centrale Raad van Beroep meermalen heeft beslist (o.a. de uitspraak van 20 maart 2002, JSV 2002/115), behoeft, indien het primaat bij het collectief vervoer ligt, in het kader van de verlening van een vervoersvoorziening geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend aan de aanwezigheid van een auto. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres heeft verweerder advies laten uitbrengen door het Regionaal Indicatie Orgaan Rivierenland (hierna: RIO). In het door het RIO uitgebrachte advies van 22 oktober 2001 concludeert de arts C. van ’t Spijker, dat zonder meer een indicatie voor een vervoersvoorziening bestaat en dat geen reden kan worden gevonden waarom die niet met het collectief vervoer kan worden ingevuld. Het advies is opgesteld op basis van bij het RIO reeds beschikbare informatie, inlichtingen van eiseres en van haar huisarts. Nu eiseres niet heeft betwist dat zij van het collectief vervoer gebruik kan maken en geen medische gegevens in het geding heeft gebracht die doen twijfelen aan de juistheid van genoemd advies op dit punt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in navolging van het RIO-advies zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres in aanmerking kan worden gebracht voor een vervoersvoorziening in de vorm van het collectief vervoer. Ten aanzien van het vervoer over korte afstanden overweegt de rechtbank het volgende. In de bezwaarfase heeft verweerder contact opgenomen met de RIO-arts Van ’t Spijker voornoemd. Deze heeft verklaard dat eiseres voor de korte afstanden heel goed gebruik zou kunnen maken van een aangepaste fiets en/of scootermobiel. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase geen (nieuw) advies door het RIO is uitgebracht doch dat verweerder heeft volstaan met een verklaring van Van ’t Spijker dat eiseres gebruik zou kunnen maken van een aangepaste fiets en/of scootermobiel. Het is de rechtbank niet duidelijk op welke onderzoeksbevindingen deze stelling van de RIO-arts is gebaseerd nu het onderzoek in de aanvraagfase niet op de fiets gericht is geweest en bovendien het onderzoeksrapport van 22 oktober 2001 aangeeft (blz. 3) dat eiseres diverse voortbewegingsactiviteiten niet zelfstandig kan verrichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb de bestreden beslissing niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Het beroep is in zoverre gegrond. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het landelijk Protocol Wet voorzieningen gehandicapten van 25 maart 2002 (verder: het Protocol) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank onderschrijft verweerders stelling dat het Protocol een algemene beleidslijn bevat die verweerders eigen beleidsvrijheid en –beslissingen op het terrein van de Wvg onverlet laat. Nu de wetgever destijds heeft gekozen voor een decentraal regime, waarbinnen aan gemeenten de verantwoordelijkheid is opgedragen om “zorg op maat” te bieden en niet is gebleken dat verweerder het Protocol heeft geïncorporeerd in de verordening of het eigen Wvg-beleid, kan niet gesteld worden dat verweerder in dezen gehouden zou zijn te handelen volgens het Protocol. De rechtbank ziet geen reden in gelijke zin te oordelen als de rechtbank Assen in de uitspraak van 4 juni 2003 (LJN-nr. AF9877). Hetgeen eiseres dienaangaande heeft aangevoerd treft dan ook geen doel. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is voor zover het is gericht tegen de toekenning van de aangepaste fiets. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,--, zijnde kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de toekenning van de aangepaste fiets; vernietigt in zoverre het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322,--; wijst de gemeente Tiel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt voorts dat de gemeente Tiel aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 29,-- vergoedt; verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus gegeven door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechter, en in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van mr. G. Christiaanse als griffier. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: Coll.