Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL7544

Datum uitspraak2003-09-30
Datum gepubliceerd2003-10-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304690/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 mei 2003, kenmerk 23326, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een horeca-, sport en recreatiebedrijf ([naam]), gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Harderwijk, sectie […], nummer […]4. Dit besluit is op 3 juni 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200304690/2. Datum uitspraak: 30 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 mei 2003, kenmerk 23326, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een horeca-, sport en recreatiebedrijf ([naam]), gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Harderwijk, sectie […], nummer […]4. Dit besluit is op 3 juni 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 16 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 31 juli 2003 en 14 augustus 2003. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2003. Namens verzoekers is het woord gevoerd door [gemachtigde]. Verweerder is daar vertegenwoordigd door mr. M.A.W. Walhof en drs. A.W. Groenewold, beiden ambtenaar van de gemeente. Namens [vergunninghoudster] is gehoord [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het verzoek strekt tot beperking van lichtoverlast van de inrichting en beperking van het geluid van het onderdeel van de inrichting, Fun Village geheten. 2.3. Uit het besluit maakt de Voorzitter op dat de voorschriften die in de vergunning zijn opgenomen ter beperking van geluid (voorschriften 2.1 tot en met 2.17) niet minder bescherming bieden dan de voorschriften uit de eerder verleende vergunningen, behoudens op zon- en feestdagen tussen 07.00 en 19.00 uur. De Voorzitter acht verder de beoordeling van het geluidsaspect in overeenstemming met de door verweerder terzake gehanteerde Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Aangenomen moet worden dat vanwege de toename van het aantal inrichtingsactiviteiten de totale geluidproductie in de loop der jaren is toegenomen. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd biedt de Voorzitter echter onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de beschikbare akoestische rapporten, waarin terzake wordt geconcludeerd dat met de getroffen maatregelen en voorzieningen kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften. Nu de verruiming op zon- en feestdagen zich beperkt tot de periode tussen 07.00 en 19.00 uur, ziet de Voorzitter hierin geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.4. De gestelde lichthinder bestaat uit de belichting van het gebouw en de verlichting op de omliggende parkeerterreinen. Ingevolge voorschrift 1.16 is direct zicht vanuit woningen van derden in de lichtbronnen die het gebouw beschijnen niet toegestaan. Naar het oordeel van de Voorzitter is het daarom niet aannemelijk dat, mede gelet op de aanwezigheid van de omgevingseigen lichtbronnen, de sterkte van de verlichting van het gebouw zodanig is, dat ter plaatse van woningen van derden ontoelaatbare hinder optreedt. Het licht op de parkeerterreinen veroorzaakt naar het oordeel van de Voorzitter evenmin ontoelaatbare hinder. 2.5. Concluderend ziet de Voorzitter geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Stolker Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2003 157.