
Jurisprudentie
AL7592
Datum uitspraak2003-09-16
Datum gepubliceerd2003-12-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/1605 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/1605 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft aan eisers medegedeeld dat hun aanvraag werd afgewezen omdat zij niet tot de doelgroep van de categoriale bijzondere bijstand behoren. Om tot deze categorie te behoren dient men, onder meer, de vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag een bruto inkomen op minimumniveau te hebben gehad, waarbij met een onderbreking van de vijf-jaar termijn geen rekening wordt gehouden indien die onderbrekende periode in totaal niet langer dan drie maanden heeft geduurd.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02 / 1605 NABW
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
A en B te C, eisers,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 17 september 2002.
Kenmerk: 01.21/011029-B/SQ.
Behandeling ter zitting: 19 augustus 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij schrijven van 17 september 2002 heeft verweerder aan de gemachtigde van eisers mededeling gedaan van een ten aanzien van eisers genomen besluit op bezwaar inzake de toepassing van de Algemene bijstandswet.
Tegen dit besluit is door mr. R.H.L. van de Laar namens eisers op 24 oktober 2002 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 19 augustus 2003, waar eisers zijn verschenen bij voornoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.
II. OVERWEGINGEN.
Eisers ontvangen sedert 2 mei 1999 een Abw- uitkering op basis van de norm voor gehuwden.
Op 11 oktober 2001 hebben eisers een aanvraag bij verweerder ingediend voor bijzondere bijstand ten behoeve van de aanschaf van een wasmachine ter waarde van f 1.399,00.
Bij besluit van 8 november 2001 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat hun aanvraag werd afgewezen omdat zij niet tot de doelgroep van de categoriale bijzondere bijstand behoren. Om tot deze categorie te behoren dient men, onder meer, de vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag een bruto inkomen op minimumniveau te hebben gehad, waarbij met een onderbreking van de vijf-jaar termijn geen rekening wordt gehouden indien die onderbrekende periode in totaal niet langer dan drie maanden heeft geduurd. Blijkens de rapportage die aan het besluit ten grondslag heeft gelegen heeft verweerder vastgesteld dat dhr. B over de periode 12 maart 1998 tot en met 1 mei 1999 werkzaam was bij een aannemersbedrijf in België.
In bezwaar is namens eisers aangevoerd dat eisers al zeker 5 jaar op bijstandsniveau zitten. Er is weliswaar een korte periode geweest dat eiser inkomsten heeft gehad, maar per saldo lag het inkomen toch op bijstandsniveau. Voor het geval vast mag komen te staan dat de categoriale bijstand terecht is geweigerd, stellen eisers zich op het standpunt dat ze in dat geval in aanmerking komen voor de reguliere bijzondere bijstand.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerder nadere gegevens bij de gemachtigde van eisers opgevraagd met betrekking tot de inkomsten van dhr. B over de eerdergenoemde periode.
Bij aanvullende bezwaarschrift heeft de gemachtigde van eisers nog aangevoerd dat met betrekking tot de onderhavige inkomsten van dhr. B rekening gehouden moet worden met verwervingskosten en het feit dat hij aan vervoerskosten f 350,00 per maand kwijt was.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Aangevoerd werd dat uit belastinggegevens bleek dat dhr. B over 1998 inkomsten uit werkzaamheden had ontvangen ad f 31.131,00 bruto, terwijl het toenmalig minimumloon f 29.703,00 bedroeg. Met betrekking tot de namens eisers aangevoerde verwervingskosten en vervoerskosten heeft verweerder overwogen dat deze niet zijn aangetoond.
Vermeld werd nog dat eisers een aanvraag ter vergoeding van de onderhavige kosten kunnen indienen op grond van bijstandsverlening op individuele basis, daarbij verwijzend naar het eerste lid van artikel 39 van de Abw.
In beroep zijn namens eisers dezelfde gronden aangevoerd als in bezwaar.
De rechtbank dient thans te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden eisers aanvraag voor bijzondere bijstand heeft afgewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 39, eerste en tweede lid, van de Abw luiden:
1. Onverminderd hoofdstuk II heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
2. In afwijking van artikel 6, onderdeel b, kan bijzondere bijstand ook aan een persoon, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de
relevante feiten en de af te wegen belangen.
Verweerder heeft in een beleidsnota een categorie gedefinieerd ten aanzien waarvan, op grond van het tweede lid van het hierboven aangehaalde artikel, bijzondere bijstand kan worden verleend voor een aantal met name genoemde duurzame gebruiksgoederen alsmede reparatiekosten van die goederen, op de wijze zoals omschreven in dat artikellid. Eén van de door verweerder vastgestelde criteria om tot die categorie te behoren is dat de belanghebbende in de vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag een bruto inkomen heeft gehad op minimumniveau, waarbij met een onderbreking van de vijf-jaar termijn geen rekening wordt gehouden indien die onderbrekende periode in totaal niet langer dan drie maanden heeft geduurd.
De rechtbank is van oordeel dat dit beleid, in de praktijk ook wel het “armoedebeleid” genoemd, in principe de toets der redelijkheid kan doorstaan.
Blijkens de gedingstukken heeft verweerder vastgesteld dat dhr. B niet voldoet aan het criterium als bovenomschreven, daar in 1998 over een periode langer dan drie maanden een hoger inkomen heeft genoten dan het minimuminkomen. Namens eisers zijn geen gegevens overgelegd op grond waarvan aangenomen dient te worden dat verweerder het inkomen van dhr. B onjuist zou hebben vastgesteld.
Dientengevolge is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eisers niet behoren tot de categorie personen ten aanzien waarvan bijzondere bijstand verstrekt kan worden op de wijze zoals omschreven in het tweede lid van artikel 39 van de Abw.
Namens eisers is, zowel in bezwaar als in beroep, naar voren gebracht dat eisers wellicht in aanmerking komen voor bijzondere bijstand ten behoeve van de onderhavige kosten op grond van het eerste lid van artikel 39 van de Abw. In beroep is aangevoerd dat verweerder daar geen onderzoek naar heeft verricht. Dit middel treft doel.
Uit het verweerschrift d.d. 18 november 2002 wordt de volgende passage aangehaald:
“Betreffende de stelling dat wij dienden te bekijken of appellanten wellicht voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking zouden kunnen komen, merken wij op dat appellanten categoriale (bijzondere) bijstand voor onderhavige kosten hebben aangevraagd, en niet individuele bijzondere bijstand. Wij verwijzen ter ondersteuning van deze stelling naar het aanvraagformulier categoriale bijstand (bijlage 25,26) dat door beiden is ondertekend. Overigens is in de aanvraag expliciet vermeld dat het formulier enkel bedoeld is voor aanvragen categoriale bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen.
Gelet op die feiten én de verschillende aard van beide vormen van (bijzondere) bijstandsverlening, categoriale bijstand wordt immers altijd om niet verstrekt, lag het niet in de rede om de door appellanten aangevraagde categoriale bijzondere bijstand op te vatten als een aanvraag voor individuele bijzondere bijstand. Overigens kan een eventuele verplichting hiertoe ook niet tot de wet of de beginselen worden herleid.”
Dit standpunt van verweerder kan door de rechtbank niet worden onderschreven.
Verweerders zienswijze komt er op neer, zo begrijpt de rechtbank althans onder meer uit de door verweerder gehanteerde strikte scheiding tussen individuele bijzondere bijstand en categoriale bijzondere bijstand, dat er sprake zou zijn van twee verschillende soorten bijzondere bijstand, waarbij het recht op de eerste is vastgelegd in het eerste lid van artikel 39 van de Abw en het recht op de tweede is vastgelegd in het tweede lid van dat artikel.
De rechtbank is echter van oordeel dat de gronden voor recht op bijzondere bijstand zijn geregeld in het eerste lid van artikel 39. Het tweede lid bepaalt slechts dat voor bepaalde categorieën personen het onderzoek naar de noodzaak van de kosten achterwege kan blijven, indien ten aanzien van die categorie aannemelijk is dat de gronden voor toekenning van bijzondere bijstand aanwezig zijn. Dit maakt de aard van de bijstand er niet anders op, het blijft immers bijzondere bijstand.
De rechtbank kan verweerders standpunt dat, zoals ook nog ter zitting naar voren is gebracht, categoriale bijzondere bijstand anders van aard zou zijn omdat deze altijd om niet wordt verstrekt, niet volgen. Immers, bijzondere bijstand op individuele basis wordt voor een aantal kostensoorten evenzeer om niet verstrekt. Daarnaast bepaalt artikel 21, eerste lid, van de Abw, expliciet dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke gebruiksgoederen verleend kan worden in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Het feit dat verweerder de categoriale bijzondere bijstand, die zich blijkens de beleidsnota nu juist richt op duurzame noodzakelijke gebruiksgoederen, altijd om niet verstrekt, kan derhalve slechts teruggevoerd worden op verweerders eigen beleidskeuze hieromtrent.
Uit de gedingstukken maakt de rechtbank op dat verweerders zienswijze, zoals verwoord in de aangehaalde passage uit het verweerschrift, ertoe heeft geleid dat verweerder bij de onderhavige aanvraag uitsluitend heeft getoetst of eisers behoren tot een categorie personen als bedoeld in het tweede lid van artikel 39 van de Abw, zonder vervolgens te onderzoeken of eisers eventueel op grond van het eerste lid van dat artikel aanspraak kunnen maken op bijzondere bijstand. In plaats daarvan heeft verweerder eisers in het bestreden besluit slechts gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor individuele bijzondere bijstand.
Dit nu is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank overweegt hiertoe dat het immers evident is dat een aanvraag voor bijzondere bijstand ertoe strekt om een geldelijke vergoeding te ontvangen voor bepaalde kosten, ongeacht op welke wettelijke grond c.q. welk artikellid die aanspraak zou kunnen bestaan. Het feit dat op het aanvraagformulier vermeld staat dat het formulier betrekking heeft op categoriale bijstand doet daar niet aan af. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb dienen te onderzoeken of eisers op grond van het eerste lid van artikel 39 van de Abw aanspraak konden maken op bijzondere bijstand voor de onderhavige kosten.
De rechtbank vindt steun in haar standpunt in de wetgeschiedenis. Uit de kamerstukken II 1996/97, 24 772, nr 16, p.1 wordt de volgende passage aangehaald: ”De bevoegdheid van gemeenten om bijzondere bijstand categoriaal te verstrekken laat volgens de minister van SZW onverlet de plicht van gemeenten om bijzondere bijstand te versterkken als in het individuele geval sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende meerkosten”.
Op grond van het bovenstaande dient het beroep voor gegrond te worden gehouden.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake 2 punten met elk een waarde van € 322,00 toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,00 x 1 =
€ 644,00.
Nu aan eisers ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers;
3. bepaalt dat aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,00 wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Heerlen aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van mr. R.H. Kessels als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2003 door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. R. Kessels w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 16 september ’03
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.