Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL8093

Datum uitspraak2003-09-29
Datum gepubliceerd2003-10-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/28835
Statusgepubliceerd


Indicatie

Turkije / PKK / teruggeleiding. Niet in geschil is dat eiser vanaf 1978 sympathiseerde met de PKK en voor deze organisatie activiteiten verrichtte. Evenmin is in geschil dat eiser als gevolg van en in verband met deze activiteiten tweemaal is veroordeeld tot substantiële gevangenisstraffen, welke ten uitvoer zijn gelegd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat meerdere familieleden van eiser bij de PKK betrokken waren en dientengevolge (ernstige) moeilijkheden hebben ondervonden en/of als vluchteling zijn erkend, acht de rechtbank, anders dan verweerder, alleszins voorstelbaar dat de Turkse autoriteiten ook na eisers vertrek naar Istanbul in 1993 nog geïnteresseerd waren in eiser als bron van informatie over de PKK. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, blijkens het ambtsbericht van januari 2003, leden van de PKK/KADEK nog altijd moeten rekenen op strafrechtelijke vervolging door de autoriteiten en dat familieleden van personen van wie de autoriteiten vermoeden dat zij zijn aangesloten bij de PKK/KADEK in verschillende mate te maken krijgen met intimidatie, pesterijen, ambtelijke tegenwerking, ondervragingen en vergelijkbare problemen. Niet is gebleken dat verweerder zich van deze informatie rekenschap heeft gegeven. In dit verband oordeelt de rechtbank dat verweerder ten onrechte niet in overweging heeft genomen of met betrekking tot eiser geen sprake zou kunnen zijn van vluchtelingrechtelijke vervolging "op cumulatieve gronden“ als bedoeld in artikel 53 UNHCR Handbook. De rechtbank oordeelt dat verweerders standpunt in het bestreden besluit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging zijdens de Turkse autoriteiten onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Voorts bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder eisers terugkeer naar Nederland faciliteert middels het verstrekken van noodzakelijke documenten en het vergoeden van reiskosten.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer nevenzittingsplaats Rotterdam __________________________________________________ UITSPRAAK __________________________________________________ Reg.nr. : AWB 03/28835 Inzake : A, eiser, gemachtigde mr. G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser, geboren op [...] 1951, bezit de Turkse nationaliteit. Hij verblijft sedert 5 april 2000 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 10 april 2000 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder op 28 november 2000 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit tijdig bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting, gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal blijven. Bij verzoekschrift van 6 mei 2001 heeft eiser de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 13 september 2002 (AWB 01/19800) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, het verzoek afgewezen. Bij beslissing van 22 april 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij faxbericht van 15 mei 2003 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 4 juni 2003 is eiser uitgezet naar zijn land van herkomst. Bij faxbericht van 16 juni 2003 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld. Tevens heeft eiser bij faxbericht van 16 juni 2003 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder de last tot uitzetting alsnog intrekt en eiser alsnog in de gelegenheid stelt om de beslissing op het door hem ingediende beroepschrift in Nederland af te wachten. Bij faxberichten van 13 augustus 2003 heeft eiser ter onderbouwing van zijn beroep aanvullende stukken toegezonden. 3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2003. Eiser en verweerder zijn aldaar verschenen bij gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Op 28 augustus 2003 is de openbare behandeling van het verzoek voortgezet en heeft tevens de openbare behandeling van het beroep plaatsgevonden. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te Den Haag. Tevens waren de heer B, broer van eiser en de heer M. Demir, tolk, ter zitting aanwezig. II. OVERWEGINGEN 1.1 Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser het volgende naar voren gebracht. Eiser, van Koerdische afkomst, is sedert 1978 sympathisant van de Partîya Karkerên Kurdîstan (PKK). Eiser maakte propagandamateriaal en vertelde de bevolking over de geschiedenis van Koerdistan. Op 16 juni 1979 werd eiser, kort nadat zijn oom wegens PKK-activiteiten was vermoord, gearresteerd. Eiser werd vastgehouden tot december 1979. Op het moment dat eiser werd vrijgelaten was hij nog niet veroordeeld; pas in 1985 werd eiser een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, welke straf eiser wegens verjaring niet heeft uitgezeten. Na zijn vrijlating in 1979 werd eiser door de politie gevraagd of hij zou willen spioneren. Eiser weigerde dit. In oktober 1981 werd eiser opnieuw wegens PKK-sympathieën gearresteerd. Ook werd zijn echtgenote opgepakt en mishandeld en verkracht. Eiser werd uiteindelijk veroordeeld tot zes jaar en een aantal maanden gevangenisstraf. Normaal gesproken had hij niet meer dan drie jaar hoeven vastzitten, maar omdat eiser geen strafvermindering kreeg heeft hij meer dan vijf jaar van zijn straf uitgezeten. In 1990 heeft eiser een paspoort aangevraagd, maar dit werd hem geweigerd omdat hij hier levenslang geen recht meer op zou hebben. In 1991, nadat eiser herhaaldelijk door de politie was opgepakt en gevraagd om te spioneren, werd eiser op een valse beschuldiging gearresteerd. Deze keer werd eiser uiteindelijk tot acht jaar celstraf veroordeeld. Op 29 september 1992 werd eiser in het kader van een amnestieregeling vrijgelaten. Tijdens al zijn detenties is eiser gemarteld. Na zijn vrijlating in september 1992 is eiser verhuisd naar Nazili. Nadat hij daar door de politie was opgepakt, verhoord en uit een auto gegooid, besloot eiser met zijn familie te verhuizen naar Istanbul. Eiser werkte daar drie maanden lang als taxichauffeur, maar omdat de politie zijn identiteit ontdekte en hem in de gaten hield heeft eiser zijn taxi verkocht. Vanaf eind 1993 leefde eiser in Istanbul ondergedoken op verschillende adressen. Eisers echtgenote en kinderen werden dikwijls aangehouden vanwege eiser. Zij werden dagenlang vastgehouden en geslagen, maar er werd geen proces-verbaal opgemaakt. Ook eisers vader is een keer meegenomen. Sinds 1998 was eiser geen sympathisant meer van de PKK, omdat hij via zijn echtgenote hoorde dat zijn zus door haar eigen PKK-commandant zou zijn gedood. Nadat eiser aan mensen van de PKK in Istbanbul om een verklaring had gevraagd werd hem opgedragen te zwijgen. Later werd eiser door de PKK bedreigd. Een maand voor zijn vertrek zijn mensen van de PKK naar de woning van eisers echtgenote gekomen en hebben zijn echtgenote bedreigd. Zij zeiden dat ze eiser wilden hebben. Toen ze weg waren kwam de Turkse politie naar de woning om eiser te zoeken. Deze gebeurtenissen gaven voor eiser de doorslag zijn land te verlaten. Eiser vreest bij terugkeer door de politie te worden opgepakt en vermoord dan wel te worden vermoord door de PKK. 1.2 Bij zijn aanvraag heeft eiser onder meer zijn rijbewijs overgelegd, een verklaring van de militaire rechtbank met betrekking tot zijn berechting in 1981, een door meerdere personen ondertekende 'aanklacht' jegens eiser, een verklaring van de staatsveiligheidsrechtbank gedateerd 20 maart 1989 en een verklaring met betrekking tot de in 1991 opgelegde gevangenisstraf. Bij brief van 3 november 2000 heeft eiser de vertaling overgelegd van een eerder overgelegde brief van de Stichting Mensenrechten Turkije, Afdeling Istanbul van 27 juli 2000, waarin wordt ingegaan op de door eiser ondergane martelingen en de lichamelijke consequenties daarvan. Bij brief van 28 augustus 2002 heeft eiser een brief van gelijke datum overgelegd van M. Tulp, klinisch psycholoog bij de Gelderse Roos, waarin informatie wordt verstrekt over eisers geestelijke gezondheidstoestand. 1.3 In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hem ten onrechte geen verblijfsvergunning asiel is verleend. Namens eiser is aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat eisers gevangenschappen en martelingen niet meer relevant zijn omdat zij dateren van geruime tijd her. Tevens heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er in de periode tussen 1993 tot aan eisers vertrek naar Nederland geen relevante gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden. Verweerder miskent dat eiser in genoemde periode ondergedoken heeft gezeten en dat eisers echtgenote (en kinderen) er door de autoriteiten toe werden geprest om duidelijk te maken dat eiser contact moest zoeken met de autoriteiten. Eiser heeft in genoemde periode dus geenszins zonder problemen in Turkije kunnen verblijven. Ondanks zijn moeilijkheden heeft eiser niet eerder zijn land verlaten omdat hij in de buurt van zijn echtgenote en kinderen wilde blijven. Na de bedreiging in maart 2000 werd de situatie voor eiser echter onhoudbaar. Eiser had het gevoel dat het net zich ging sluiten. Verweerders opvatting dat eiser niet meer te vrezen zou hebben voor de PKK dan wel voor de Turkse autoriteiten omdat hij zich niet meer bevond in een gebied waar de Koerdische problematiek aan de orde is, moet volgens eiser berusten op een misverstand. De Turkse autoriteiten zijn overal actief waar potentiële bedreigers van de Turkse eenheidsstaat zich ophouden. PKK'ers worden als criminelen beschouwd, zij worden in geheel Turkije gezocht en opgepakt. Ook de PKK is geen plaatsgebonden organisatie. Verweerders standpunt dat eiser zich aan zijn problemen met de PKK had kunnen onttrekken door steun te zoeken bij de Turkse autoriteiten getuigt van naïviteit: de Turkse autoriteiten zouden eiser niet met open armen hebben ontvangen. Tevens stelt eiser dat verweerder zijn oordeel dat hij niet in aanmerking komt voor een vergunning op de grond van artikel 29, eerste lid, onder c van de Vw 2000, onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarnaast is namens eiser aangevoerd dat eiser op de dag van zijn uitzetting uit Nederland bij aankomst op het vliegveld van Istanbul door de Turkse autoriteiten is gearresteerd op verdenking van hoogverraad als bedoeld in artikel 125 van het Turkse wetboek van Strafrecht. Eiser zou zijn aangehouden op basis van een arrestatiebevel gedateerd 6 april 1995, waarvan het bestaan eiser niet bekend was. Aangaande eisers arrestatie en de achtergrond daarvan zijn namens eiser verschillende brieven en documenten overgelegd. Naar de mening van eiser kan mede op grond van zijn arrestatie na zijn uitzetting worden geconcludeerd dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen. Eiser stelt verweerder aansprakelijk voor de door hem als gevolg van de zijns inziens onrechtmatige uitzetting geleden schade en verzoekt de rechtbank verweerder tot schadevergoeding te veroordelen. 1.4 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser onder meer nog aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het dossier van eisers broer B, die in 1996 in Nederland werd toegelaten als vluchteling, niet bij de beoordeling van eisers aanvraag te betrekken. Tevens heeft de gemachtigde van eiser benadrukt dat eiser momenteel in Turkije wordt vervolgd om politieke redenen. Ook heeft de gemachtigde erop gewezen dat haar door de Turkse advocaat van eiser is meegedeeld dat sedert 28 februari 1997 in Turkije een Commissie van Toezicht bestaat, die tot taak heeft ex-gedetineerden te volgen en over hen te rapporteren. De gemachtigde mist deze informatie in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken. 2.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser op geen van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Daartoe heeft verweerder overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat de autoriteiten acht jaar na zijn laatste arrestatie nog op zoek zijn geweest naar eiser, teneinde hem te dwingen informatie te vergaren over de PKK. Eiser verblijft reeds sinds 1992 in Istanbul, ver verwijderd van de regio waar de PKK haar machtsbasis heeft en waar zij jarenlang een gewapende strijd heeft gevoerd tegen de Turkse overheid. Eiser was bovendien geen lid van de PKK maar verrichtte als sympathisant ondersteunende activiteiten. Niet valt in te zien op welke wijze eiser de autoriteiten als informant van nut zou kunnen zijn nu eiser gedurende een lange periode ruimschoots de gelegenheid heeft gehad, de PKK te waarschuwen dat de autoriteiten voornemens waren hem onder dwang in te zetten als spion. Zelfs indien eiser zou moeten worden gevolgd in zijn verklaringen dat de Turkse autoriteiten tot aan zijn vertrek in maart 2000 herhaaldelijk zouden hebben gepoogd om eiser aan te houden om hem te dwingen spionagewerkzaamheden te verrichten, kan dit volgens verweerder niet tot de conclusie leiden dat eiser in Turkije een gegronde vrees voor vervolging heeft te duchten. Eiser is volgens zijn verklaring sinds 1998 geen sympathisant meer van de PKK en zou zelfs zijn bedreigd door deze organisatie. Eiser heeft geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de Turkse autoriteiten in te schakelen om zijn moeilijkheden met de PKK op te lossen. Verder wekt het volgens verweerder bevreemding dat eiser pas acht jaar na zijn laatste vrijlating is gevlucht, terwijl hij, zoals hij heeft verklaard, wat geld betreft geen problemen had. 2.2 Bij faxbericht van 25 augustus 2003 heeft verweerder twee individuele ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken overgelegd, gedateerd 14 augustus 2003 respectievelijk 24 augustus 2003, inclusief bijbehorende zogenaamde REK-checkbrieven, gedateerd respectievelijk 15 augustus 2003 en 25 augustus 2003, waarin wordt aangegeven dat deze ambtsberichten naar het oordeel van verweerder qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand zijn gekomen. In de ambtsberichten wordt bevestigd hetgeen eiser aangaande zijn aanhouding in Turkije na zijn uitzetting op 5 juni 2003 heeft aangevoerd, te weten dat eiser is aangehouden op basis van een in 1994 tegen eiser ingediende aanklacht, welke betrekking heeft op feiten welke in 1990 zouden hebben plaatsgevonden en waarvoor eiser reeds eerder, in 1991, is veroordeeld. Eiser wordt vervolgd op grond van artikel 125 van het Turkse wetboek van Strafrecht (hoogverraad). Tevens is aangegeven dat eiser op 19 augustus 2003 in voorlopige vrijheid is gesteld en dat op 21 oktober a.s. zijn strafzaak voor de Staatsveiligheidsrechtbank (DGM) zal worden voortgezet. 2.3 Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet aannemelijk had gemaakt dat hij te vrezen had voor vluchtelingrechtelijke vervolging. Verweerder wijst erop dat ten tijde van het bestreden besluit niet aannemelijk was dat eiser zou worden gearresteerd in verband met feiten waarvoor hij reeds in 1991 was berecht. Het "ne bis in idem"-beginsel is ook in de Turkse wetgeving vastgelegd (in artikel 253 van het Turkse wetboek van Strafvordering) en wordt in het algemeen goed gerespecteerd. Voor zover eisers recente arrestatie en vervolging in Turkije moeten worden begrepen als nieuwe feiten in de zin van artikel 83 van de Vw 2000, leidt dat er volgens verweerder niet toe dat het beroep alsnog gegrond moet worden verklaard. De nieuwe feiten geven geen aanleiding tot heroverweging van het bestreden besluit. Gezien het feit dat het "ne bis in idem"-beginsel in Turkije wordt gerespecteerd en gezien het verloop van de procedure tot nu toe, is volgens verweerder niet alsnog aannemelijk geworden dat eiser te vrezen heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging. Niet aannemelijk is dat de strafvervolging die tegen eiser loopt aangemerkt zou moeten worden als persecution in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 5 juni 2002, JV 2003/327. Ten overvloede merkt verweerder op dat de nieuwe feiten ook niet tot toelating kunnen leiden omdat eiser zich niet "outside the country of his origine" bevindt en hij derhalve niet als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt. 3. De rechtbank overweegt het volgende. 3.1 Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb 2000, 495 (Vreemdelingenwet 2000, hierna te noemen: Vw 2000). De Vreemdelingenwet Stb 1965, 40 is per deze datum ingetrokken. Nu het bestreden besluit is bekend gemaakt na 1 april 2001, dient het bestreden besluit materieel te worden getoetst aan het bepaalde in de Vw 2000. 3.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. 3.3 Ingevolge artikel 1A, aanhef en onder 2, Vluchtelingenverdrag van 1951 wordt, voor zover hier van belang, onder een vluchteling verstaan elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen. 3.4 Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders standpunt in het bestreden besluit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging zijdens de Turkse autoriteiten onvoldoende gemotiveerd. Daartoe wordt het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanaf 1978 sympathiseerde met de PKK en voor deze organisatie activiteiten verrichtte. Evenmin is in geschil dat eiser als gevolg van en in verband met deze activiteiten tweemaal is veroordeeld tot substantiële gevangenisstraffen, welke ten uitvoer zijn gelegd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat, blijkens eisers relaas en blijkens het relaas van eisers broer, die in 1996 als vluchteling in Nederland is toegelaten, meerdere familieleden van eiser bij de PKK betrokken waren en dientengevolge (ernstige) moeilijkheden hebben ondervonden en/of als vluchteling zijn erkend, acht de rechtbank, anders dan verweerder, alleszins voorstelbaar dat de Turkse autoriteiten ook na eisers vertrek naar Istanbul in 1993 nog geïnteresseerd waren in eiser als bron van informatie over de PKK. Dat eiser de PKK hiervan op de hoogte had kunnen stellen doet daaraan niet af. Ook de omstandigheid dat tussen eiser en de PKK sedert 1998 een conflict bestond naar aanleiding van de dood van eisers zus, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat eiser nog voor de Turkse autoriteiten relevante informatie over de PKK zou kunnen verstrekken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, blijkens paragraaf 3.4.2 van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van januari 2003, leden van de PKK/KADEK nog altijd moeten rekenen op strafrechtelijke vervolging door de autoriteiten op grond van artikel 168 van de strafwet in combinatie met artikel 5 van de wet op de Bestrijding van Terreur, dan wel op grond van artikel 125 of 146 van de strafwet, waarvan overtreding kan worden gestraft met een levenslange gevangenisstraf onder verzwaarde omstandigheden. Voor zover verweerder eiser tegenwerpt dat hij pas in 2000 is gevlucht, merkt de rechtbank op dat eiser heeft aangegeven dat dit te maken had met het feit dat hij bij zijn echtgenote en kinderen wilde blijven, althans vanuit zijn ondergedoken positie bij het gezin betrokken wilde blijven. Eisers stelling dat zijn echtgenote en kinderen dikwijls werden lastiggevallen en verhoord, strookt met hetgeen bekend is over de situatie in Turkije. In paragraaf 3.4.5 van genoemd ambtsbericht is onder meer het volgende aangegeven: "Personen van wie de autoriteiten weten of vermoeden dat één of meer van hun familieleden zijn aangesloten bij de PKK/KADEK, moeten rekening houden met mogelijke belangstelling van de zijde van de autoriteiten. Afhankelijk van onder meer de graad van verwantschap en de (vermeende) positie van de verwant(en) binnen de PKK/KADEK, kunnen hun familieleden in verschillende mate te maken krijgen met intimidatie, pesterijen, ambtelijke tegenwerking, ondervragingen en vergelijkbare problemen. Familieleden van (vermeende) PKK/KADEK-leden worden door de autoriteiten vaak in de gaten gehouden of worden ondervraagd en verhoord, bijvoorbeeld over de verblijfplaats van hun voortvluchtige familieleden, maar ook al omdat zij meestal zelf als potentieel verdachte zouden kunnen worden beschouwd." Niet is gebleken dat verweerder zich van deze informatie rekenschap heeft gegeven. In dit verband oordeelt de rechtbank dat verweerder ten onrechte niet in overweging heeft genomen of met betrekking tot eiser geen sprake zou kunnen zijn van vluchtelingrechtelijke vervolging "op cumulatieve gronden" als bedoeld in artikel 53 van het UNHCR Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status. 3.5 In artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. 3.6 Naar het oordeel van de rechtbank moet eisers uitzetting naar Turkije worden aangemerkt als een nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 83 van de Vw 2000. De rechtbank acht het echter in strijd met de goede procesorde om met deze omstandigheid rekening te houden bij de beoordeling van het beroep. Daartoe wordt overwogen dat eisers uitzetting naar Turkije met zich meebrengt dat aan eiser, reeds omdat hij zich niet langer in Nederland bevindt, geen verblijfsvergunning asiel kan worden verleend op de gronden van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000. Nu het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en eisers uitzetting gelet hierop als onrechtmatig dient te worden geoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat eiser onevenredig zou worden benadeeld indien de omstandigheid dat hij is uitgezet bij de beoordeling van onderhavig beroep wordt betrokken. 4. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden wegens schending van het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond. 5. Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 966,00 euro (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 322,00 euro en wegingsfactor 1,5). 6. Voor zover eiser de rechtbank verzoekt verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de schade welke hij lijdt als gevolg van zijn uitzetting naar Turkije, wijst de rechtbank op eisers brief van 7 augustus 2003 aan verweerder, waarin om schadevergoeding terzake wordt verzocht. Verweerder zal zich eerst (in bezwaar) dienen uit te laten over eisers verzoek om schadevergoeding alvorens de rechtbank hierover kan oordelen. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van 966,00 euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen; 5. bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder eisers terugkeer naar Nederland faciliteert middels het verstrekken van noodzakelijke documenten en het vergoeden van reiskosten; 6. bepaalt dat genoemde voorlopige voorziening vervalt vier weken nadat verweerder aan zijn verplichting heeft voldaan; 7. bepaalt dat verweerder niet opnieuw op het bezwaar beslist alvorens genoemde voorlopige voorziening is komen te vervallen; IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. Aldus gedaan door mr. A. van 't Laar, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. M. Wiersma, griffier. afschrift verzonden op: 2 oktober 2003