Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL8198

Datum uitspraak2003-10-09
Datum gepubliceerd2003-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.630100-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachten "Ahold-afpersing" door rechtbank veroordeeld De twee verdachten in de Ahold-zaak zijn door de rechtbank op 9 oktober 2003 veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 7 en 4 jaar. De officier van justitie had 2 weken geleden gevangenisstraffen geëist van respectievelijk 12 en 9 jaar. Verdachte W. is ten aanzien van één van de tenlastegelegde feiten vrijgesproken. Verdachte van Z. is ten aanzien van twee van de tenlastegelegde feiten vrijgesproken. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank onder meer laten meewegen dat met name de schietincidenten ten opzichte van willekeurige woningen van burgers grote maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid hebben teweeggebracht en dat er mee moet worden rekening gehouden dat de slachtoffers nog geruime tijd de nadelige gevolgen daarvan zullen ondervinden. Anderzijds heeft de rechtbank ook overwogen dat er weliswaar in juridische zin sprake is van "poging tot moord", maar dat de strafwaardigheid van de gepleegde feiten beoordeeld moet worden in het licht van het totale feitencomplex, waarin de afpersing van het Ahold-concern het grondfeit vormt. De rechtbank heeft daarbij overwogen, dat zij de overtuiging heeft, dat verdachten feitelijk nimmer de intentie hebben gehad om mensen te verwonden, laat staan te doden. De verdachten zijn daarnaast nog veroordeeld om - bij wijze van voorschot - schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. Zo moeten de verdachten - onder meer - samen een bedrag van € 50.000,= aan Ahold vergoeden.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07/630100-03 Uitspraak: 9 oktober 2003 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: naam verdachte, geboren op .. te .., wonende te Zwolle, thans verblijvende in de Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2003. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. E.E.G. Duijts, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde tot gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd: - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij de heer K. tot een bedrag van 2.269 euro als voorschot op geleden immateriële schade; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij mevrouw V tot een bedrag van 2.430,94 als voorschot op geleden materiële en immateriële schade; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Koninklijke Ahold N.V. tot een bedrag van 136.676,36 euro terzake geleden materiële schade, met telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJS Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (schietincident Jan Luijkenlaan te Deventer): De rechtbank overweegt dat, zelfs indien wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van medeverdachte, voorzover inhoudende dat tevoren met verdachte was afgesproken dat er zou worden geschoten op gebouwen en AH-vestigingen en dat hij, medeverdachte, dat zou doen, daaruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat op het moment van het schieten op de woning aan de Jan Luykenlaan te Deventer door medeverdachte bij verdachte wetenschap bestond dat er op woningen zou worden geschoten, dan wel dat verdachte redelijkerwijs rekening had moeten houden met die mogelijkheid. Een en ander klemt temeer nu medeverdachte heeft verklaard dat hij verdachte pas nà het schieten op de woning aan de Jan Luykenlaan te Deventer daarover heeft verteld. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (schietincident Braillestraat te Zwolle) De rechtbank constateert vooreerst dat verdachte - evenals medeverdachte overigens - van begin af aan elke betrokkenheid bij dit schietincident heeft ontkend en daarbij als alibi naar voren heeft gebracht dat hij zeer kort vóór dit schietincident in café Traffic nog een alcoholische consumptie heeft besteld. Uit onderzoek is gebleken dat hij die bestelling om 01.47 uur heeft gedaan, terwijl verder voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte, nadat hij café Traffic had verlaten, te voet naar zijn woning is gegaan. Wat er zij van de - door de politie onderzochte en door de officier van justitie als reëel bestempelde - mogelijkheid voor verdachte om in de korte tijd die hem restte naar huis te gaan, daar het vuurwapen op te halen en zich vervolgens al dan niet per fiets naar de Braillestraat te begeven om daar omstreeks 02.03 uur op de woning van .. te schieten, blijven er naar het oordeel van de rechtbank wat dit feit betreft toch teveel twijfels om tot een bewezenverklaring te komen. De voor verdachte belastende verklaring van d.d. 20 mei 2003 en de positieve geurproef met betrekking tot het bij de overige schietincidenten gehanteerde vuurwapen kunnen de rechtbank onvoldoende overtuigen van de betrokkenheid van verdachte bij dit schietincident. De rechtbank overweegt in dit verband met betrekking tot de geurproef nog dat deze slechts overeenkomst heeft aangetoond tussen de geur van verdachte en de geur die op het vuurwapen is aangetroffen. Het enkele feit dat zijn geur op het vuurwapen is aangetroffen kan niet leiden tot de conclusie dat verdachte als schutter betrokken is geweest bij het schietincident in de Braillestraat, immers niet kan worden uitgesloten dat zijn lichaamsgeur zich op een ander moment en op andere wijze aan het vuurwapen heeft gehecht. Nu enige (vorm van) betrokkenheid van medeverdachte bij het schietincident in de Braillestraat evenmin is komen vast te staan, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (schietincident Burgemeester Mackaystraat te Meppel): Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte op 27 april 2003 's-avonds een aantal malen met een vuurwapen op een woning aan de Burgemeester Mackaystraat te Meppel heeft geschoten, ten gevolge waarvan de op dat moment in die woning aanwezige mevrouw V gewond is geraakt aan haar arm. Met zijn handelen heeft medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meer zich in die woning bevindende personen dodelijk geraakt zouden worden. De omstandigheid dat medeverdachte zou hebben gericht op de gevel van de betreffende woning, dat in de betreffende woning geen verlichting zou hebben gebrand en dat hij niemand zou hebben willen raken doet daaraan niets af. Naar het oordeel van de rechtbank had medeverdachte er rekening mee moeten houden dat in de betreffende woning personen aanwezig konden zijn en mocht hij er als ongeoefend schutter niet vanuit gaan dat bij het schieten op de gevel van die woning uitsluitend die gevel zou worden geraakt. Op grond van het voorgaande is bij medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van voorwaardelijke opzet op de dood van de in de bewezenverklaring onder 3 genoemde persoon. Nu op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat aan het besluit om op de woning te gaan schieten een moment van kalm beraad en rustig overleg is voorafgegaan, acht de rechtbank poging tot moord bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen eveneens genoegzaam komen vast te staan dat verdachte van het voornemen van medeverdachte om in Meppel te gaan schieten op de hoogte was. Medeverdachte heeft daarover - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij eerder die dag, voorafgaande aan dit schietincident samen met verdachte in Meppel is geweest om de derde afpersingsbrief gericht aan Ahold te posten. Medeverdachte heeft voorts verklaard dat hij bij die gelegenheid de inhoud van de betreffende brief - onder meer bevattende de aankondiging dat er in Meppel zou worden geschoten - heeft meegedeeld aan verdachte. Verder is komen vast te staan dat verdachte aanwezig is geweest bij de aanschaf van een vuurwapen - met als doel de druk op Ahold op te voeren -, dat hij na het schietincident in Deventer door medeverdachte op de hoogte is gebracht van het feit dat deze aldaar op een drietal woningen had geschoten, en dat verdachte samen met medeverdachte de tweede afpersingsbrief heeft gepost. De rechtbank is van oordeel dat verdachte vanaf dat moment serieus rekening diende te houden met de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen mogelijkheid dat door medeverdachte - teneinde de druk op Ahold op te voeren - niet alleen op AH-vestigingen maar ook - en nogmaals - op woningen van particulieren zou worden geschoten. Verdachte heeft ondanks deze wetenschap daarin kennelijk geen reden gezien om zich uit de afpersing van Ahold - inclusief schietincidenten - terug te trekken, waaruit de rechtbank afleidt dat hij vorenbedoelde gevolgen bewust op de koop heeft toegenomen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte derhalve als medepleger van het onder 3 bewezen verklaarde moet worden aangemerkt. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde (poging afpersing Ahold): Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen komen vast te staan dat verdachte nagenoeg vanaf het begin bij de poging tot afpersing van Ahold betrokken is geweest. Zulks blijkt zakelijk weergegeven onder meer uit het volgende: - medeverdachte heeft verklaard dat hij verdachte heeft verteld dat het om afpersing van Ahold ging; - verdachte heeft in een vroegtijdig stadium tegenover derden opmerkingen gemaakt dat Westendorp een plan had bedacht om snel van iemand geld afhandig te maken; - verdachte is aanwezig geweest bij de aanschaf van het vuurwapen; - het vuurwapen is aangeschaft nadat de advertentie van 8 april 2003 niet was geplaatst; - verdachte heeft samen met medeverdachte de tweede en derde afpersingsbrief gepost; - verdachte heeft op 3 mei 2003 in de auto een sms-je verzonden, gericht aan Herman. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet wist dat het om afpersing van Ahold ging, zo ongeloofwaardig dat die verklaring wordt gepasseerd. Verdachte moet derhalve als medepleger van het onder 4 bewezen verklaarde worden aangemerkt. De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3, 4 en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 3. hij op 27 april 2003 in de gemeente Meppel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade de in de woning aan de Burgemeester Mackaystraat aanwezige V van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een vuurwapen op of in de richting van die Vos en/of op of in de richting van de ramen van die woning heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. hij in de periode van 1 april 2003 tot en met 4 mei 2003 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zichzelf en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld Ahold, althans de (leden van de) Raad van Bestuur van Ahold, te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 5 miljoen Euro, toebehorende aan Ahold, samen met zijn mededader, althans alleen: - de Raad van Bestuur van Koninklijke Ahold NV, althans Koninklijke Ahold NV, op of omstreeks 3 april 2003 een brief heeft gestuurd die luidt als volgt: "Geachte Raad van Bestuur" Hierbij eisen wij een losgeld bedrag van vijf miljoen euro. Dit bedrag dient in biljetten van 500 euro aan ons te worden overhandigd. (10.000 maal 500 euro= 5 miljoen euro). Bij het niet voldoen aan deze eis of het niet houden aan de afspraak (daarover later meer) zullen er twee slachtoffers vallen en eisen we 10 miljoen euro. Bij enige twijfel aan onze kant breken we de actie af en nemen we pas weer contact met u op als er twee slachtoffers zijn gevallen. Bij de slachtoffers zullen wij een A4'tje achterlaten met de volgende tekst "AH dat is 1" en de tweede "AH dat is 2". Wat te doen en afspraken Na het lezen van deze brief dient u een advertentie te plaatsen in de Telegraaf van dinsdag 8 april onder de rubriek: oproepen en opsporingen. De tekst luidt als volgt: Beste Arie we komen. Vr. gr. Herman. Kenmerk: nummer. Het nummer moet een nummer van een mobiele telefoon zijn. Laat de eerste en de laatste twee nummers van de mobiele telefoon weg uit de advertentie. De laatste twee cijfers van het mobiele nummer moeten zijn 29. Vanaf vrijdag 11 april tot en met zondag 13 april dient een koerier te wachten op een bericht van ons. Na het ontvangen van het bericht dient de koerier 15 minuten later te vertrekken vanaf Albert Heijn BV, distributiecentrum aan de Galvaniweg 1 te Zwolle. Niet eerder en niet later. De koerier dient in het bezit te zijn van een A en een B rijbewijs en een handsfree set voor de mobiele telefoon. Wijzigingen tijdens overdracht van onze kant gaan boven alles "voor". De telefoon mag maar twee keer overgaan. En de koerier dient alle bevelen op te volgen. De "gebruikte" biljetten dienen gebundeld te zijn. De biljetten dienen in een plastic tas van Albert Heijn supermarkten gedaan te worden en bind de tas dicht met plakband. Deze tas weer in een jute postzak doen van TPG-post ook wel PTT-postzak. De materialen die toegepast worden zijn papier, kunststof en textiel. Andere materialen zijn verboden. De auto waarin gereden dient te worden moet zijn een witte Mercedes C 180 (bj. 1996) met een knalrode skibox op het dak. Tijdens de overdracht dient de koerier zich aan de maximale snelheid te houden en na de overdracht dient de koerier tien meter voor het voertuig te wachten en mag pas naar 10 minuten weer vertrekken. De veiligheid van de koerier is voor 100 procent gewaarborgd, tenzij er door jullie afspraken zijn geschonden. Er wordt niet onderhandeld, alles is zo klaar als een klontje. Volg alle aanwijzingen op die in deze brief staan en er zullen "geen" slachtoffers vallen. Arie." -op 10 april 2003, een vuurwapen heeft aangeschaft; -op 21 april 2003 in de gemeente Zwolle meermalen met dit vuurwapen op of in de richting van een filiaal van Albert Heijn (vestiging Kleine Grachtje) heeft geschoten; - op of omstreeks 22 april 2003 aan (de leden van) (de Raad van Bestuur van) Koninklijke Ahold NV een (tweede) brief heeft gestuurd die luidt als volgt: "Raad van Bestuur, Dus we doe het op die manier. Deventer, 16 april om 21.55 uur Jan luykenlaan. Vijf schoten; 7.65 mm (4.7 gram). Een huls hebben wij. Zet de advertentie in de Telegraaf van 25 april, onder dezelfde rubriek als brief 1. De koerier dient aanwezig te zijn vanaf 25 april tot en met 27 april. Bij het ontdekken van opsporingsactiviteiten stoppen we de actie meteen. Denk aan de koerier. Doen jullie dat niet. Dan horen jullie vanzelf weer van ons. Neem brief 1 weer als basisbrief. Arie" -op 22 april 2003 in de gemeente Zwolle meermalen met een vuurwapen op of in de richting van het filiaal van de Albert Heijn (vestiging Kleine Grachtje) heeft geschoten; - op of omstreeks 29 april 2003 aan (de leden van) (de Raad van Bestuur van) Koninklijke Ahold NV een (derde) brief heeft gestuurd die luidt als volgt: "DUS WIJ DOEN HET ZO. 27 APRIL 's AVOND 1 SLACHTOFFER. (MEPPEL) 02 APRIL, ADVERTENTIE IN TELEGRAAF. VAN 02 APRIL t/m 04 APRIL BEREIKBAAR ZIJN." - op 3 mei 2003 aan het mobiele telefoontoestel met het nummer 06-30740829 een tekstbericht heeft gestuurd met de tekst: "19.45 naar A28 Zwolle noord rijden dan naar groningen. Gisteren politie gezien. Gebeurt dat weer 4 en 5 mei. Aanslagen dagen.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 5. hij, tezamen en in vereniging met een ander, in of omstreeks de periode van 9 april 2003 tot en met 4 mei 2003 in de gemeenten Zwolle en Deventer en Meppel een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN kaliber 7.65 mm) en munitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen, voorhanden heeft gehad; Van het onder 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 3: Medeplegen van poging tot moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 junctis de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 4: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 317 junctis de artikelen 312 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 5: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 juncto artikel 56 van de Wet Wapens en Munitie juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachtes rol in de bewezen verklaarde feiten is onmiskenbaar een andere geweest dan die van zijn mededader die als initiator van het plan tot afpersing van Ahold moet worden aangemerkt en bovendien uitvoerder is geweest van alle schietincidenten. Dat neemt echter niet weg dat verdachte vrijwel van aanvang af op de hoogte is geweest van het plan tot afpersing, ook al kende hij daarvan in het begin nog niet alle details, en puur uit geldelijk gewin met dat plan heeft ingestemd. Verdachte is aanwezig geweest bij de aanschaf van het vuurwapen dat gebruikt is om de druk op Ahold op te voeren en heeft uit zichzelf aangeboden om dat vuurwapen te bewaren ten behoeve van medeverdachte, die het vuurwapen telkens voorafgaande aan een schietincident bij hem heeft opgehaald. Zelfs de wetenschap dat met dit vuurwapen een aantal keren daadwerkelijk was geschoten, ook op woningen van willekeurige burgers, heeft verdachte er niet van weerhouden zijn rol in de afpersing tot aan het einde toe - zijn aanhouding dus - voort te zetten. De rechtbank rekent de verdachte dit bijzonder zwaar aan. De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van het feit dat het onder 3 bewezen verklaarde feit weliswaar juridisch gezien poging tot moord oplevert, doch de mate van strafwaardigheid van dit feit moet in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank wel worden beoordeeld in het licht van het feitencomplex. Het grondfeit in deze zaak is de afpersing van het Ahold-concern en die afpersing is gepaard gegaan met een aantal schietincidenten, op AH-vestigingen en - niet in het laatst - op een burgerwoning. Het stond en staat de officier van justitie uiteraard vrij - en er zijn voldoende feitelijke en juridische argumenten aan te voeren die een dergelijke keuze rechtvaardigen - om het schieten op woningen - primair - telkens afzonderlijk als poging tot moord (al dan niet meermalen gepleegd) ten laste te leggen aan verdachte. Een rechtstreekse consequentie van deze wijze van ten laste leggen is echter wel - en dat geldt zowel voor verdachte als de officier van justitie - dat andere en hogere strafmaxima van toepassing zijn. Zonder af te willen doen aan de bijzondere ernst van de bewezen verklaarde feiten, waarbij het zwaartepunt vanzelfsprekend ligt op het onder 3 bewezen verklaarde feit, wil de rechtbank toch in strafmatigende zin rekening houden met de bijzonderheid van deze casus. De rechtbank vindt daarin met name aanleiding op grond van de verkregen overtuiging dat - waar ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit juridisch sprake is geweest van poging tot moord - verdachte en zijn mededader feitelijk nimmer de intentie hebben gehad om mensen te verwonden, laat staan te doden. De rechtbank heeft tevens laten meewegen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht en mitsdien ten volle verantwoordelijk moet worden gehouden voor de door hem gepleegde feiten. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat het een raadsel blijft - ook voor de deskundigen - hoe verdachte, gezien zijn naar voren gekomen persoonlijkheid en gelet op de indruk die de rechtbank ter terechtzitting omtrent hem heeft verkregen, tot het plegen van dergelijke feiten heeft kunnen komen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in te gaan op de door de raadsman van de verdachte bepleite strafvermindering ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op grond van vormverzuim door het openbaar ministerie vanwege onjuiste perspublicaties omtrent verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte ten gevolge van de betreffende perspublicaties niet zodanig in zijn belangen geschaad dat dit zou moeten leiden tot strafvermindering. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 6 mei 2003 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 28 juli 2003, uitgebracht door de afdeling Ambulante Verslavingszorg van de stichting CAD te Zwolle; - een de verdachte betreffend psychologisch en psychiatrisch onderzoeksrapport d.d. 4 juli 2003, uitgebracht door H. Scharft, psycholoog en C.J.F. Kemperman, zenuwarts. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij K Aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde feit dient de benadeelde partij de heer K, wonende te Deventer, in zijn vordering ten aanzien van verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard. Benadeelde partij V Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij mevrouw V, wonende te Meppel, rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van 2.430,94 euro (bestaande uit een bedrag van 161,69 euro als voorschot terzake geleden materiële schade en een bedrag van 2.269 euro terzake geleden immateriële schade), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 3 bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van 2.430,94 euro ten behoeve van het slachtoffer mevrouw V, wonende te Meppel. Benadeelde partij Koninklijke Ahold N.V. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij Koninklijke Ahold N.V., gevestigd te Zaandam (gemachtigde de heer ), rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van 50.000 euro als voorschot terzake geleden materiële schade, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij voornoemd, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De vordering van de benadeelde partij voornoemd is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij voornoemd in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 4 bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van 50.000 euro ten behoeve van het slachtoffer Koninklijke Ahold N.V., gevestigd te Zaandam. BESLISSING Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij K: De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de heer K, wonende te Deventer, Jan Luykenlaan, in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij V: De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij mevrouw V, wonende te Meppel Burgemeester Mackaystraat van een bedrag van 2.430,94 euro (zegge: vierentwintighonderddertig euro en vierennegentig cent) als voorschot op geleden materiële en immateriële schade, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot 2.430,94 euro, ten behoeve van het slachtoffer mevrouw V, wonende te Meppel, Burgemeester Mackaystraat, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 49 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. Voor het bedrag dat door zijn mededader meer voldaan is aan de benadeelde partij ten titel van schadevergoeding dan de som van 1.215,47 euro, komt de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat te vervallen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Koninklijke Ahold N.V.: De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Koninklijke Ahold N.V., gevestigd te Zaandam, (gemachtigde de heer ..), van een bedrag van 50.000 euro (zegge: vijftigduizend euro), als voorschot op geleden materiële schade, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot 50.000 euro, ten behoeve van het slachtoffer Koninklijke Ahold N.V., gevestigd te Zaandam, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 360 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. Voor het bedrag dat door zijn mededader meer voldaan is aan de benadeelde partij ten titel van schadevergoeding dan de som van 25.000 euro, komt de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voornoemd voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. G. Blomsma en H. Heins, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2003.