Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL8251

Datum uitspraak2003-07-23
Datum gepubliceerd2003-10-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/27553
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opvang / medische situatie. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit artikel 3 Rva 1997 rechtsreeks voort dat vreemdelingen die behoren tot een van die categorieën, recht hebben op opvang. De rechtbank sluit zich in dat verband aan bij het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 2 mei 2003 (zittingsplaats Assen, AWB 03/17862, 03/17999). De bevoegdheid tot het nemen van een besluit hieromtrent ligt bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Nadat de korpschef in het kader van TBV 2001/31 heeft vastgesteld dat eiser niet kon reizen, bestond er bij het COA geen zelfstandige bevoegdheid om te beslissen geen opvang te verlenen. De rechtbank passeert het betoog van het COA dat voor wat betreft het bestaan van een zelfstandige beslissingsbevoegdheid verschil moet worden gemaakt ten aanzien van het toelaten tot de opvang, waar verweerder naar zijn zeggen wel een zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft, en beëindigingbeslissingen waar die bevoegdheid niet bestaat, omdat dit niet uit de relevante regelgeving blijkt. Aan het vorenoverwogene kan evenmin afdoen dat de korpschef, na zijn vaststelling op 22 januari 2003 dat eiser niet kan reizen, bij besluit van 26 februari 2003 op basis van dezelfde voorhanden zijnde medische gegevens tot de conclusie is gekomen dat eiser wèl in staat zou zijn naar zijn land van herkomst te reizen teneinde een mvv aan te vragen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Zitting houdende te Zutphen Registratienummer: Awb 03/27553 Datum uitspraak: 23 juli 2003 UITSPRAAK op het beroep in het geschil tussen: A naar zijn zeggen geboren op [...] 1980, van gestelde Soedanese nationaliteit, alias A geboren in 1980 van Togolese nationaliteit eiser, gemachtigde: mr. J. Schoofs, gemachtigde werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand Asiel te Arnhem, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder, gemachtigde: mr. C. Rijnen, werkzaam bij het COA te Rijswijk. 1. Procesverloop Op 23 december 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel medische behandeling. Bij brief van 16 januari 2003 heeft eiser verzocht om opvang (en andere verstrekkingen) in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna Rva 1997) op basis van Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2001/31. Op 22 januari 2003 heeft de korpschef van de regiopolitie Amsterdam - Amstelland vastgesteld dat eiser medisch gezien niet in staat is te reizen. Bij besluit van 26 februari 2003 heeft de korpschef eisers aanvraag van 23 december 2002 afgewezen. Bij brief van 14 april 2003 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij geen recht heeft op opvang en andere verstrekkingen. Tegen deze brief heeft eiser op 9 mei 2003 beroep bij de rechtbank ingesteld. Het beroep is behandeld ter zitting van 9 juli 2003, waar eisers gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Eiser zelf is na kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. 2. Motivering 2.1 Op 1 juli 1994 is de Wet Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (Wet COA) in werking getreden. Bij deze wet is het zelfstandig bestuursorgaan COA ingesteld, dat ingevolge artikel 3 van de Wet COA onder meer is belast met de materi le en immateriële opvang van asielzoekers en het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening. 2.2 Op grond van de de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Stcrt. 1997, 246, hierna: Rva) wordt bepaald of asielzoekers tijdens het verblijf in Nederland recht op opvang hebben. In de Rva - een ministeriële regeling - wordt voorgeschreven op welke wijze verweerder de opgedragen opvangtaak moet uitvoeren en inhoud geven. 2.3 In artikel 1, tweede lid, van de Rva is het volgende bepaald: Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder "rechtmatig verwijderbare vreemdeling" een vreemdeling op wiens asielverzoek in eerste aanleg in negatieve zin is beslist, tenzij: a. de uitzetting van betrokkene ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of een rechterlijke uitspraak achterwege dient te blijven, of b. de betrokkene in afwachting is van een rechterlijke uitspraak op een binnen de vertrektermijn ingediend verzoek om een voorlopige voorziening tegen de beslissing dat de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag worden afgewacht, tenzij dit verzoek op grond van de Vreemdelingen-circulaire 2000 niet hier te lande mag worden afgewacht. In het geval, bedoeld onder b, is een vreemdeling rechtmatig verwijderbaar vier weken na de dag waarop op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist. 2.4 Artikel 5 van de Rva omschrijft welke verstrekkingen de door verweerder aan de vreemdeling te verstrekken opvang in een opvangcentrum in elk geval omvat. 2.5 In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva is bepaald dat de in artikel 5 bedoelde verstrekkingen eindigen indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag die recht geeft op opvang: op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden. 2.6 Niet in geschil is dat eiser sinds de uitspraak in zijn zaak van deze rechtbank, zittingplaats Arnhem, van 31 oktober 2001 is uitgeprocedeerd in de asielprocedure, en op dat moment rechtmatig verwijderbaar was in vorenbedoelde zin. Zijn slechte medische situatie doet daaraan niet af. Evenmin is in geschil dat hij dientengevolge - op basis van zijn asielaanvraag, en mede gezien het toepasselijke Stappenplan 2000 - niet langer in aanmerking komt voor verstrekkingen door verweerder. De verstrekkingen zijn overigens sinds 1 oktober 2002 - rechtstreeks volgend uit het Stappenplan 2000 - beëindigd. 2.7 Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, of voor onbepaalde tijd zoals bedoeld in artikel 33, wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet COA of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijk voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.6 is overwogen, laat de onderhavige situatie zich gelijkstellen met de situatie die onder de Vw 2000 op grond van artikel 45 van de Vw 2000 van rechtswege ontstaat. Ook in onderhavig geval staat immers in rechte vast dat geen recht (meer) op opvang bestaat volgend uit eisers asielprocedure. 2.8 Bij uitspraak van 24 juni 2002 (JV 2002, 244) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld, dat indien het rechtsgevolg van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is ingetreden verweerder nog slechts in bijzondere omstandigheden bevoegd is om de vreemdeling opnieuw opvang te bieden. De rechtbank begrijpt deze uitspraak aldus dat verweerder - als geen recht op opvang meer bestaat - slechts in bijzondere omstandigheden bevoegd is zelf een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te nemen op een verzoek tot het verlenen van opvang na beëindiging van de opvang van rechtswege. Gezien het vorenoverwogene dient derhalve ook in onderhavig geval te worden bezien of sprake is van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Daartoe wordt als volgt overwogen. 2.9 Op grond van artikel 3, tweede lid, Rva draagt verweerder zorg voor de centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen (dan asielzoekers), zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet COA, na een verzoek hiertoe van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de Minister). Bij TBV 2001/31 heeft de Minister voor een tweetal categorieën een zodanig verzoek gedaan. Het betreft de categorie vreemdelingen van wie de uitzetting achterwege blijft wegens een medische beletsel ex artikel 64 van de Vw 2000 en de categorie vreemdelingen die in procedure zijn over hun verblijfsrecht en zich feitelijk in dezelfde medische situatie bevinden als de vreemdeling die wegens een medisch beletsel ex artikel 64 van de Vw 2000 niet kan worden uitgezet (de analogieredenering). 2.10 Met de voorzieningenrechter van deze rechtbank in diens uitspraak van 2 mei 2003 (zittingplaats Assen, Awb 03/17862 en 03/17999, de uitspraak maakt deel uit van de gedingstukken) oordeelt de rechtbank dat uit artikel 3, tweede lid van de Rva rechtstreeks voortvloeit dat vreemdelingen die behoren tot één van de TBV 2001/31 omschreven categorieën vreemdelingen, recht hebben op opvang. De vaststelling dat een vreemdeling tot één van die categorieën behoort (en ook aan de overige in TBV 2001/31 genoemde voorwaarden voldoet) is een besluit. De bevoegdheid tot het nemen van een dergelijk besluit berust bij de Minister. Gelet op deze bevoegdheid van de Minister is er geen reden om aan te nemen dat de medische situatie van eiser een bijzondere omstandigheid is die maakt dat aan verweerder de bevoegdheid toekomt een besluit omtrent de opvang te nemen. Dat de vreemdeling - na de vaststelling door de korpschef namens de Minister dat de vreemdeling niet kan reizen - een aanvraagformulier moet indienen bij verweerder teneinde dit recht te verwezenlijken, maakt dit niet anders. 2.11 Naar het oordeel van de rechtbank bestond mitsdien voor verweerder, na de vaststelling door de korpschef op 22 januari 2003 dat eiser medisch gezien niet kon reizen, géén zelfstandige bevoegdheid om te beslissen géén opvang te verlenen. De rechtbank kan verweerder niet volgen in diens betoog dat voor wat betreft het bestaan van een zelfstandige beslissingsbevoegdheid verschil moet worden gemaakt ten aanzien van het toelaten tot de opvang, waar verweerder naar zijn zeggen wel een zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft, en beëindigingbeslissingen waar die bevoegdheid niet bestaat, nu dit niet uit voorgaande regelgeving kan worden afgeleid. De verwijzing naar hoofdstuk C1/5.20.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) ten aanzien van bijzondere asielprocedures treft evenmin doel. Niet alleen betreft het hier lagere regelgeving, doch ook vermag de rechtbank niet in te zien op welke wijze verweerder hieruit beslissingsbevoegdheid ontleent voor zover het betreft het onthouden van opvang aan vreemdelingen die zich behoren tot één van de in TBV 2001/31 omschreven categorieën vreemdelingen. 2.12 Aan het vorenoverwogene kan evenmin afdoen dat de korpschef, na zijn vaststelling op 22 januari 2003 dat eiser niet kan reizen, bij besluit van 26 februari 2003 op basis van - naar moet worden aangenomen - dezelfde voorhanden zijnde medische gegevens tot de conclusie is gekomen dat eiser wèl in staat zou zijn naar zijn land van herkomst te reizen teneinde een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen. 2.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet bevoegd is op onderhavig beroep te beslissen, omdat het niet is gericht tegen een (op rechtsgevolg gericht) besluit. 2.14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart zich onbevoegd. Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. Y.H.M. Marijs als griffier. Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: 29 juli 2003