Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL8384

Datum uitspraak2003-10-06
Datum gepubliceerd2003-10-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 03/2236 BOUWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwvergunning t.b.v. een opslagloods.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK AWB 03/2236 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen[eiser], alsmede [eiser] en [eiseres], gevestigd c.q. wonende te Lierop, eisers, gemachtigde [gemachtigde], advocaat te Nijmegen, en [verweerder] verweerder. I. PROCESVERLOOP Op 28 februari 2003, door verweerder ontvangen op 5 maart 2003, hebben eisers bij verweerder een aanvraag om een bouwvergunning ingediend ten behoeve van de oprichting van een opslagloods op het perceel kadastraal bekend gemeente [adres] en plaatselijk bekend als [adres] te Lierop. Bij besluit van 10 april 2003 heeft verweerder, daarbij toepassing gevend aan de bevoegdheid ingevolge artikel 47 van de Woningwet (hierna: Ww), de aanvraag om een bouwvergunning wegens de onvolledigheid daarvan niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben hiertegen bij brief van 29 april 2003 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 19 mei hebben eisers zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek ten aanzien van verweerders besluit een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Bij uitspraak van 11 juni 2003 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, afgewezen (reg.nr. Awb 03/1430). Op 21 mei 2003 is het bezwaar tijdens een hoorzitting door eisers toegelicht. Bij het bestreden besluit van 21 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Bij brief van 11 augustus 2003, binnengekomen ter griffie op gelijke datum, hebben eisers hiertegen bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft desverzocht de op de procedure betrekking hebbende gedingstukken aan de rechtbank toegezonden en bij brief van 1 september 2003 een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 2 oktober 2003, waar [eiseres] en [eiser] is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens zijn ter zitting verschenen [eiser] en [eiseres] in persoon. Verweerder heeft zich, zonder kennisgeving vooraf, niet ter zitting laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN In dit geding is aan de orde de vraag of verweerders bestreden besluit van 21 juli 2003, waarbij het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvraag om bouwvergunning voor de oprichting van een opslagloods ongegrond is verklaard, in rechte kan worden gehandhaafd. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige geding uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Eisers exploiteren aan de [adres] te Lierop een gemengd agrarisch bedrijf, dat een varkens- en pluimveehouderij en akkerbouw omvat. Als gevolg van de voorgenomen beëindiging van de veehouderijtak in het kader van de Regeling beëindiging veehouderijtakken, met een daarbij geplande uitbreiding van de akkerbouwtak en het opstarten van agrarische tuinbouwactiviteiten, hebben eisers op 5 maart 2003 een, op 28 februari 2003 gedateerde, aanvraag om een bouwvergunning voor de oprichting van een opslagloods bij verweerder ingediend. Op 12 maart 2003 heeft het hoofd van de afdeling Bouwzaken, [betrokkene], namens verweerder eisers verzocht om binnen een termijn van twee weken nadere schriftelijke informatie met betrekking tot de noodzaak van de omvang van de op te richten opslagloods ten behoeve van de (gewijzigde) uitoefening van het agrarisch bedrijf te verstrekken. Van de zijde van eisers is hierop gereageerd middels de overlegging van een bedrijfsplan, dat op 26 maart 2003 bij verweerder is binnengekomen. Bij besluit van 10 april 2003 heeft verweerder de aanvraag om een bouwvergunning voor de oprichting van een opslagloods niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verstaat dit besluit aldus dat verweerder de aanvraag wegens onvolledigheid daarvan niet heeft behandeld. Bij voornoemd besluit van 10 april 2003 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het door eisers overgelegde bedrijfsplan niet blijkt van een nadere uiteenzetting van de noodzaak van de, in de ogen van verweerder nogal forse, omvang van de op te richten opslagloods op het perceel [adres] te Lierop. De grieven van eisers hiertegen komen blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting - in essentie - er op neer dat, nu het toepassingsbereik van de artikelen 47 van de Ww en 4:5 van de Awb begrensd worden door het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, het verweerder niet langer meer vrijstond nadere gegevens te verlangen met betrekking tot de noodzaak van de omvang van het in geding zijnd bouwwerk, te weten de opslagloods. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de behandeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Ingevolge artikel 47 van de Ww kan van de in artikel 4:5 van de Awb geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door burgemeester en wethouders ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt ten hoogste vier weken. Ingevolge artikel 40a, eerste lid, van de Ww, worden bij algemene maatregel van bestuur voorschriften gegeven omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om bouwvergunning, alsmede de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Stb. 2002, 409 - hierna: Biab). Ingevolge artikel 4, lid 1, sub a, van het Biab, verstrekt de aanvrager bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, voor zover die gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het betreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen geldende eisen, de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.2 van hoofdstuk 1 van de bijlage. Hoofdstuk 1, paragraaf 1.2.1. van de bijlage - voor zover van belang - bepaalt dat bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning die gegevens en bescheiden worden overgelegd ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingplan. De rechtbank overweegt dat de wetgever, blijkens de wetsgeschiedenis, vanwege de verscheidenheid in de op grond van artikel 8, derde lid, van de Ww (zoals deze gold van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002) her en der bestaande indieningsvoorschriften, met de invoering van het Biab met ingang van 1 januari 2003 heeft gekozen voor limitering en uniformering van de vereisten waaraan bij de indiening van een aanvraag om bouwvergunning moet worden voldaan. Met eisers constateert de rechtbank voorts dat blijkens de Nota van Toelichting bij het Biab, in hoofdstuk I van de bijlage bij dit besluit is aangegeven dat de opsomming van informaties welke aanvragers bij hun vergunningaanvraag moeten verstrekken landelijk uniform en uitputtend is en dat burgemeester en wethouders van de aanvrager dan ook geen informatie mogen eisen die niet op het Biab is terug te voeren. Verweerder mag zelf derhalve geen eisen meer stellen op dit punt, ook niet aanvullend. Daarenboven stelt de rechtbank vast dat, ingevolge artikel 121, aanhef en sub b, van de Ww, het ook de gemeenteraad niet vrijstaat bij gemeentelijke verordening onderwerpen nader te regelen, welke in het Biab reeds zijn geregeld. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vervolgens vast dat, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, met betrekking tot het bouwplan geen sprake is van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Overigens merkt de rechtbank op dat ter zitting aannemelijk is geworden dat de omvang - qua inhoud en oppervlakte - van de in het kader van de Regeling beëindiging veehouderijtakken te slopen c.q. reeds gesloopte bedrijfsgebouwen, groter is dan de omvang van de onderhavige op te richten opslagloods. Niet is gebleken dat het bouwplan niet voldoet aan de andere ingevolge artikel 44 van de Ww daaraan te stellen eisen. Naar het oordeel van de rechtbank is de door verweerder gevraagde informatie omtrent de noodzaak van de omvang van het bouwplan een aanvullende informatie als hiervoor bedoeld en is dit verzoek niet terug te voeren op hetgeen in het Biab is bepaald. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, stond het verweerder niet vrij deze informatie alsnog bij eisers in te winnen. Eisers’ aanvraag om bouwvergunning was, bij ontbreken van de gevraagde informatie, in zoverre derhalve niet onvolledig. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag om bouwvergunning dan ook op onjuiste gronden niet in behandeling genomen en de bezwaren daartegen evenzeer op onjuiste gronden ongegrond verklaard. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op te dragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder onder toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,= voor kosten van door een derde beroepmatig verleende rechtsbijstand: - 1 punt voor het indienen van een beroepschrift; - 1 punt voor het verschijnen ter zitting; - waarde per punt € 322,=; - wegingsfactor 1. Ten aanzien van het griffierecht dat is betaald zal de rechtbank op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb bepalen dat door de gemeente aan Someren eisers zal worden vergoed. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,= en voldoen door verweerders gemeente; - bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht door verweerders gemeente wordt vergoed. Aldus gedaan door mr. E.F.G.M. Gelderman, als rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets als griffier, uitgesproken in openbaar op 6 oktober 2003. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschrift verzonden: