Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL8390

Datum uitspraak2003-08-15
Datum gepubliceerd2003-10-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/00286
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: -Is belanghebbende, gezien het handelen van de Inspecteur inzake de correspondentie waardoor hij in zijn belangen zou zijn geschaad, door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. -Is belanghebbende anderszins door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. -Is bij de navorderingsaanslag opgelegd aan belanghebbende terecht tariefgroep 3 toegepast.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr.01/00286 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volkverzekeringen. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 1997, onder nummer 1, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, daarbij is tariefgroep 2 toegepast. Het bezwaar, gedagtekend 12 november 2000, tegen de navorderingsaanslag is bij uitspraak van de Inspecteur niet ontvankelijk verklaard. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van fl. 60,=( = € 27,23). De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 21 mei 2003 te Eindhoven. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord Belanghebbende alsmede, de Inspecteur. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1.Belanghebbende heeft op 24 februari 1998 zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 (hierna IB 1997) ingediend naar een belastbaar inkomen van fl. 55.866,=. Bij de aanslagregeling wordt het belastbaar inkomen vastgesteld conform de aangifte. Belanghebbende wordt in tariefgroep 3 ingedeeld. Het inkomen van de echtgenote van belanghebbende over 1997 wordt bij aanslag van 5 oktober 1999 vastgesteld op fl. 8.619,=. Tegen die aanslag wordt bezwaar gemaakt. Gezien de gang van zaken wordt door de Inspecteur in dat kader een boekenonderzoek ingesteld. De aanslag wordt gezien, de uitkomsten van het boekenonderzoek, door de Inspecteur bij uitspraak op het bezwaar van 1 mei 2000 gehandhaafd. Er is geen beroep ingediend. 2.2. Omdat het inkomen van belanghebbendes echtgenote hoger is dan de basisaftrek van fl. 7.102 van artikel 53 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 heeft belanghebbende naar het oordeel van de Inspecteur geen recht meer op de overdracht van de basisaftrek en wordt hij ingedeeld in tariefgroep 2. Op 19 mei 2000 wordt belanghebbende ter zake door de Inspecteur een navorderingsaanslag IB 1997 opgelegd. Belanghebbende komt op 22 mei 2000 tegen die aanslag in bezwaar. Het bezwaar wordt bij uitspraak van 6 juni 2000 door de Inspecteur afgewezen. 2.3. Op 19 juli 2000 ontvangt de Inspecteur als reactie op voornoemde uitspraak van belanghebbende een brief, gedagtekend 17 juli 2000. In die brief wordt door belanghebbende nader ingegaan op de problematiek van de zelfstandigenaftrek bij zijn echtgenote. Belanghebbende wordt in een telefonisch onderhoud door de Inspecteur gevraagd of de brief als beroepschrift moet worden doorgezonden naar het Hof. Belanghebbende geeft aan dat dat niet de bedoeling is. De Inspecteur geeft belanghebbende in dit verband aan dat hij hiermee zijn recht op (een inhoudelijke beoordeling van een) beroep verspeelt. 2.4. Naar aanleiding van voormeld telefonisch onderhoud zendt de Inspecteur belanghebbende een brief gedateerd 20 juli 2000 (zie bijlage 16 bij het verweerschrift)gezonden. In de brief is onder meer het volgende gesteld: "...Een tweede bezwaarschrift is een beroepschrift. Tijdens ons telefonisch onderhoud deelde u mij expliciet mede dat dit niet uw intentie is. ... Niet doorzending van uw brief kan bij indiening van een later beroepschrift niet-ontvankelijkheid tot gevolg hebben. Naar aanleiding van het bovenstaande kwamen wij als volgt overeen: -Een zo spoedig mogelijk mondeling onderhoud tussen u en de heren A en B. Hierover wordt u nog nader geïnformeerd. -Ik stuur uw brief die ik op 19 juli jongstleden ontving niet door naar het Gerechtshof in 's Hertogenbosch, u bedoelt het immers niet als een beroepschrift. -In afwachting van de bespreking heb ik verzocht om uitstel van betaling te verlenen voor de aanslag. Wilt u zo vriendelijk zijn om de genoemde afspraken aan mij te bevestigen?". De brief wordt op 22 juli 2000 door belanghebbende voor akkoord getekend. 2.5. Op 25 september vindt er in dit verband een gesprek plaats van belanghebbende en zijn echtgenote met enkele ambtenaren van de belastingdienst. Bij brief van 29 september 2000, zie bijlage 17 bij het verweerschrift, wordt belanghebbende een verslag van dat gesprek gezonden. Geconcludeerd wordt dat partijen van mening blijven verschillen over het antwoord op de vraag of de echtgenote van belanghebbende in het betreffende jaar winst uit onderneming heeft genoten. 2.6. Gedateerd 12 november 2000 zendt belanghebbende de Inspecteur een brief met het verzoek om beoordeling van de onderhavige navorderingsaanslag door een onafhankelijke derde. Deze brief wordt door de Inspecteur aangemerkt als een tweede bezwaar dan wel een verzoek om ambtshalve herziening. Het bezwaar/verzoek wordt door de Inspecteur, zoals hij stelt gezien de eerdere opstelling van belanghebbende en omdat de termijn voor beroep is verstreken, niet doorgezonden naar het Hof. Bij uitspraak van 22 december 2000 wordt belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn (tweede)bezwaar. Het bezwaar is, zoals door belanghebbende is verzocht, beoordeeld door een niet eerder bij de zaak betrokken ambtenaar. 2.7. Door de Inspecteur wordt erkend dat brieven aan de echtgenote van belanghebbende aan een onjuist adres zijn gezonden. De aanslagbiljetten zijn aan het juiste adres gezonden. Gezien het vorenstaande zijn er in dezen ook tijdig bezwaarschriften ingediend tegen de aanslagen IB 1997 van belanghebbende en zijn echtgenote. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: -Is belanghebbende, gezien het handelen van de Inspecteur inzake de correspondentie waardoor hij in zijn belangen zou zijn geschaad, door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. -Is belanghebbende anderszins door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. -Is bij de navorderingsaanslag opgelegd aan belanghebbende terecht tariefgroep 3 toegepast. Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Het Hof merkt hierbij op dat de vraag inzake de toepassing van de zelfstandigenaftrek van de echtgenote van belanghebbende niet in de onderhavige procedure aan de orde kan komen. Dat punt betreft immers de heffing van belasting bij zijn echtgenote. Doordat de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1997 van zijn echtgenote onherroepelijk vaststaat, is de uitkomst daarvan in deze procedure een gegeven. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende De problematiek van een tweede bezwaar is mij niet duidelijk gemaakt. Toen mevrouw C mij aangaf mijn brief van 12 november 2000 als een tweede bezwaar aan te merken, dacht ik dan ga ik via de formele weg te zijner tijd naar het Hof. De brief van 20 juli 2000 komt mij niet bekend voor. Ik heb mij niet gerealiseerd dat ik daarmee ook het recht om naar het Hof te gaan heb prijs gegeven. Na ons gesprek heb ik pas de mogelijkheid gehad om het winstcriterium in te brengen. De Inspecteur Belanghebbende heeft aangegeven dat zijn echtgenote in 1998 onvoldoende opdrachten had voor de status van zelfstandige en de zelfstandigenaftrek. Er kon in 1998 dus ter zake geen procedure worden gevoerd. Belanghebbende had tijdig in beroep kunnen gaan, maar heeft dat niet gedaan. Ik ben desgevraagd bereid het griffierecht terug te geven. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Naar aanleiding van het bezwaar van de echtgenote van belanghebbende tegen de aanslag IB 1997 heeft de Inspecteur, mede gezien de gang van zaken daarvoor, bij zijn echtgenote een boekenonderzoek ingesteld. De resultaten, waaronder het standpunt inzake het ondernemerschap en de zelfstandigenaftrek, zijn blijkens het gestelde in het betreffende rapport besproken met de echtgenote en belanghebbende. Belanghebbende heeft dat laatste niet weersproken. Tegen de uitspraak op bezwaar van 1 mei 2000 is geen beroep ingesteld. Onder die omstandigheden acht het Hof de gestelde gang van zaken, de onjuiste adressering, niet van dien aard dat belanghebbende in dezen in zijn belangen is geschaad. De door belanghebbende gestelde onjuiste adressering kan dan ook naar het oordeel van het Hof op zich geen reden zijn om de niet-ontvankelijkverklaring in dezen achterwege te laten. 4.2. Naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB 1997 reageert belanghebbende blijkens het gestelde in onderdeel 2.3. bij brief gedagtekend 17 juli 2000. Belanghebbende wordt gezien het gestelde in onderdeel 2.3. en 2.4. door de Inspecteur, zowel telefonisch als schriftelijk, geïnformeerd over de mogelijke aan zijn brief verbonden gevolgen. Mede gezien het gestelde in de brief van de Inspecteur van 20 juli 2000 is het Hof van oordeel dat belanghebbende op een juiste wijze is ingelicht over de gevolgen van zijn handelwijze. Nu belanghebbende in volle vrijheid, goed ingelicht door de Inspecteur en zonder enige aansporing van de zijde van de Inspecteur voornoemde brief voor akkoord heeft getekend, is het Hof van oordeel dat belanghebbende er bewust voor heeft gekozen er van af te zien zijn brief van 17 juli 2000 te doen aanmerken als een beroepschrift. De brief van 20 juli 2000 van de Inspecteur bevat zelfs geen datum waarvoor uiterlijk zou moeten worden gereageerd en eindigt met de zin "Wilt u zo vriendelijk zijn om genoemde afspraken te bevestigen.". Er was dus nog alle ruimte voor belanghebbende om zijn standpunt in dezen te bepalen. 4.3. Gezien het vorenstaande is de brief van belanghebbende aan de Inspecteur, gedagtekend 12 november 2000, het uitgangspunt voor de onderhavige procedure. De Inspecteur heeft de brief gezien de omstandigheden en gelet op het gestelde in de betreffende brief naar het oordeel van het Hof terecht aangemerkt als een (tweede) bezwaar. De brief is duidelijk gericht aan de Inspecteur (een met name genoemde ambtenaar van de belastingdienst) en voorziet ook in een voorstel tot afdoening door de Inspecteur. De door belanghebbende gevraagde beoordeling door een onafhankelijke derde ziet naar het oordeel van het Hof overigens op een andere ambtenaar dan de eerder betrokken ambtenaren, zie terzake ook het P.S. in de brief van belanghebbende. Als de betreffende brief als beroepschrift zou zijn doorgezonden aan het Hof had het Hof dat beroep in dezen vanwege termijnoverschrijding overigens niet-ontvankelijk moeten verklaren. 4.4. Op grond van artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan hij die bezwaar heeft tegen een aanslag een bezwaar indienen bij de Inspecteur. De termijn voor het indienen van een bezwaar bedraagt gezien het gestelde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht zes weken. Blijkens het gestelde in artikel 22j van voornoemde Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. Nu het betreffende bezwaar, gedagtekend 12 november 2000, tegen de navorderingsaanslag IB 1997, gedagtekend 19 mei 2000, blijkens de daarop gestelde stempelafdruk op 14 november 2000 bij de Inspecteur ingekomen, is het bezwaar naar het oordeel van het Hof buiten voornoemde wettelijke termijn van zes weken ingekomen. 4.5. Het vorenstaande betekent dat de Inspecteur belanghebbende naar het oordeel van het Hof bij zijn uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB 1997 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat laatste heeft tot gevolg dat het Hof aan de vraag of de juiste tariefgroep is toegepast niet toekomt. 4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde eerste twee vragen aan de zijde van de Inspecteur. Aan een antwoord op de derde vraag kan in dat verband niet worden toegekomen. 5. Griffierecht Het Hof is van oordeel dat er, gelet op de toezegging van de Inspecteur ter zitting, redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed. 6. Proceskosten Gelet op de omstandigheden van het geval acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de reiskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof heeft moeten maken. 7. Beslissing * Het Hof verklaart het beroep ongegrond. * Het Hof: * gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23, * veroordeelt de Inspecteur in de reiskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 5, en * wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de reiskosten van belanghebbende moet vergoeden. Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 15 augustus 2003 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 15 augustus 2003 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.