Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL9021

Datum uitspraak2003-10-15
Datum gepubliceerd2003-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302848/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 maart 2001 heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland (hierna: het hoogheemraadschap) het peilbesluit voor de Oostpolder vastgesteld.


Uitspraak

200302848/1. Datum uitspraak: 15 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 21 maart 2003 in het geding tussen: appellant en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 maart 2001 heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland (hierna: het hoogheemraadschap) het peilbesluit voor de Oostpolder vastgesteld. Bij besluit van 30 augustus 2001 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (hierna: het college) het peilbesluit goedgekeurd. Bij uitspraak van 21 maart 2003, verzonden op 26 maart 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juni 2003. Deze laatste brief is aangehecht. Bij brief van 7 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Wimmers en P.J. Hofman, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts zijn voor het hoogheemraadschap verschenen mr. G.A. Stoop en ir. M. Lips. 2. Overwegingen 2.1.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding (hierna: de Wet), voor zover hier van belang, is een kwantiteitsbeheerder in daartoe aan te wijzen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen en wordt bij het vaststellen van het peilbesluit rekening gehouden met het in artikel 9 bedoelde beheersplan, dat van toepassing is op de oppervlaktewateren waarop het peilbesluit betrekking heeft. 2.1.2. Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet, voor zover hier van belang, in samenhang met artikel 5.1, eerste lid, van het Reglement voor het hoogheemraadschap van Schieland, zijn peilbesluiten, bedoeld in artikel 16 van de Wet, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen. In artikel 149, eerste lid, van de Waterschapswet is, voor zover hier van belang, bepaald dat de goedkeuring slechts kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. 2.2. Appellant voert aan dat de rechtbank het goedkeuringsbesluit te afstandelijk heeft getoetst en in haar uitspraak niet is ingegaan op feitelijk vragen en bezwaren die door hem naar voren zijn gebracht. Deze bezwaren betreffen in hoofdzaak de vaststelling van een vast peil voor peilgebied g010 van NAP -2.70 m, het hanteren van een marge van ± 0.10 m voor het gehele peilgebied en het ontbreken van een afbakening van peilgebied g009. Voorts stelt hij dat de overweging van de rechtbank dat deze zijn individuele belangen onvoldoende zwaarwegend acht om op grond daarvan goedkeuring aan het peilbesluit te onthouden, niet is onderbouwd. 2.3. Appellant kan in dit betoog niet worden gevolgd. Bij de rechtbank stond slechts het goedkeuringsbesluit ter toets. In artikel 149 van de Waterschapswet is het college de bevoegdheid toegekend om goedkeuring te onthouden, doch slechts wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Blijkens het goedkeuringsbesluit heeft het college bij zijn beoordeling van het peilbesluit – voorzover hier van belang – overwogen dat met de peilwijziging in peilgebied g010 wordt beoogd beter aan te sluiten bij de agrarische belangen en dat de hierdoor voorgestelde drooglegging valt binnen de voor veenweidegebied gestelde normen. Voorts heeft het college overwogen dat het instemt met het standpunt van de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap omtrent de tegen het ontwerp-peilbesluit naar voren gebrachte zienswijzen. Op de door appellant naar voren gebrachte zienswijzen is gemotiveerd gereageerd in bijlage 3 bij het peilbesluit. Daarbij zijn ook vorengenoemde bezwaren van appellant gemotiveerd weerlegd. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten goedkeuring aan het peilbesluit te verlenen. Dat appellant in beroep heeft aangevoerd dat hij de antwoorden van het hoogheemraadschap op zijn zienswijze onjuist, onvoldoende en onterecht acht, maakt dat niet anders, nu hij dit betoog op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd. 2.4. Voorzover appellant beoogt te betogen dat het college het peilbesluit in redelijkheid niet heeft kunnen goedkeuren omdat het naar zijn mening voorzienbaar tot schade leidt, kan dat betoog, wat daar van zij, niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, voorzover appellant schade lijdt, deze slechts aan de orde kan komen in een schadevergoedingsprocedure op de voet van artikel 40 van de Wet. Eveneens heeft de rechtbank – anders dan appellant meent – met juistheid overwogen dat de controle op de handhaving van de peilen los staat van het thans bestreden goedkeuringsbesluit. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Schortinghuis Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003 66-413.