Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM0300

Datum uitspraak2003-10-08
Datum gepubliceerd2003-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/093043-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poging tot doodslag op de naast verdachte wonende huisgenoot te Groesbeek.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Meervoudige Kamer Parketnummer : 05/093043-03 Datum zitting : 24 september 2003 Datum uitspraak : 8 oktober 2003 VERKORT VONNIS TEGENSPRAAK in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] thans gedetineerd in het huis van bewaring te Arnhem-Zuid. Raadsvrouw: mr. C.H.W. Janssen, advocate te Nijmegen 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 20 maart 2003 te Groesbeek, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk de keel/hals van die [slachtoffer] (met beide handen) heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen en/of dichtgehouden en/of vastgehouden en/of met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de richting van (het hoofd van) die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij op of omstreeks 20 maart 2003 te Groesbeek, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk de keel/hals van die [slachtoffer] (met beide handen) heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen en/of dichtgehouden en/of vastgehouden en/of met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de richting van (het hoofd van) die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; meer subsidiair: hij op of omstreeks 20 maart 2003 te Groesbeek opzettelijk mishandelend de keel/hals van [slachtoffer] (met beide handen) heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen en/of dichtgehouden en/of vastgehouden en/of met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de richting van (het hoofd van) [slachtoffer] heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 2. hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2003 tot en met 22 maart 2003, ij elk geval op 23 maart 2003 te Groesbeek opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 24 september 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche-nen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.H.W. Janssen, advocate te Nijmegen. Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer] wonende te [woonplaats], aan de [adres], kamer [nummer], die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan haar te beta-len een bedrag van € 500,00 aan schadever-goe-ding. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 159 dagen voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasse-ringscontact/De Grift, ook als dat zou inhouden dagbehandeling in Kairos en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen zakmes wordt onttrokken aan het verkeer en de inbeslaggenomen trui zal worden terugegegeven aan de verdachte. De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 500,00 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechte-nis. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging ge-voerd. 3. De beslis-sing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De raadsvrouw heeft als verweer gevoerd dat in de tenlaste-legging staat dat verdachte "opzettelijk" [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven. Verdachte verkeerde in een toestand van verstandsverduistering. In een dergelijke toestand is verdachte naar het oordeel van de raadsvrouw niet in staat een ander opzettelijk (minimaal waarschijnlijkheidsbewustzijn) van het leven te willen beroven. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich zelf in de toestand van verstandsverduistering gebracht door het gebruik van alcohol. Deze keuze heeft verdachte zelf in de hand gehad en hij is hier zelf verantwoordelijk voor. Daarnaast had verdachte naar het oordeel van de deskundigen voldoende besef te weten dat alcohol zijn gedrag kan veranderen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij op of omstreeks 20 maart 2003 te Groesbeek, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk de keel/hals van die [slachtoffer] (met beide handen) heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen en/of dichtgehouden en/of vastgehouden en/of met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de richting van (het hoofd van) die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2003 tot en met 22 maart 2003, in elk geval op 23 maart 2003 te Groesbeek opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: t.a.v. feit 1 primair: poging tot doodslag; t.a.v. feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod. De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door drs. [naam], klinisch neuropsycholoog, en dr. [naam], psychi-ater, waarin zij conclu-deren dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten - indien hij niet onder invloed van alcohol zou zijn geweest - voldoende inzicht had in de wederrechte-lijkheid van de begane feiten. Naar het oordeel van de deskundigen is verdachte onder invloed van alcohol onvoldoende in staat geweest te handelen naar zijn inzicht in de ongeoorloofdheid en wederrechtelijk van de tenlastegelegde feiten, maar het gebruik van alcohol is een keuze waar verdachte zelf verantwoordelijk voor is. Met name het besef van de effecten van alcohol maken naar het oordeel van de deskundigen dat verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar geacht dient te worden. Omdat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit onder een toestand van een fors gedaald bewustzijn heeft gepleegd concluderen de deskundigen derhalve dat verdachte de feiten - indien bewezen - in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 10 september 2003; - een voorlichtingsrapport en een adviesrapport van De Grift, respectievelijk gedateerd 13 juni 2003 en 23 september 2003, betreffende verdachte; - het onder 5. genoemde rapport. De rechtbank overweegt verder nog als volgt. Met name feit 1 betreft een ernstig feit. Terwijl het slachtoffer in haar kamer op bed lag is verdachte - die naast haar woonde - haar kamer binnengerend en heeft het slachtoffer bij haar keel vastgepakt. Verdachte kneep vervolgens haar keel dicht en begon met de andere hand, waarin hij een zakmes had, in de richting van het hoofd van het slachtoffer te steken, waarbij hij het linkeroor van het slachtoffer geraakt heeft. Te verwach-ten valt dat het slachtoffer nog geruime tijd met de gevolgen van dit ernstig traumatiserende feit zal worden geconfronteerd. Een forse strafrechtelijke reactie zou daarom op zijn plaats zijn. Aan de andere kant houdt de rechtbank reke-ning met de door de deskundigen geconcludeerde sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaarde-lijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclasse-ring, ook als dit mocht inhouden een ambulante dagbehandeling bij Kairos. Gelet op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de dag waarop deze straf gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven zakmes betreft een voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan. De rechtbank zal het zakmes onttrekken aan het verkeer. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven trui aan de verdachte dient te worden teruggegeven. 6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring, alsmede de gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De vordering van [slachtoffer] is niet betwist door verdachte. De recht-bank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen. Voor de toegewezen vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36b 36c, 36f, 45, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Straf-recht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf-bare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van driehonderdzestig (360) dagen. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf éénhonderdachtenvijftig (158) dagen niet zullen worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dan wel niet is nagekomen de volgende bijzondere voorwaarde: - Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzin-gen die hem door of namens de (stich-ting) Re-classe-ring Nederland zullen worden gegeven, ook als dit zal inhouden een ambulante behandeling bij Kairos of een andere, vergelijkbare instelling, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling no-dig wordt geacht. Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd en beveelt de invrijheidstel-ling per heden op het moment dat dit bevel aan veroordeelde wordt betekend. Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven zakmes. Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven trui aan de veroordeelde. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] Wijst de vordering van de benadeelde partij toe. - Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer] wonende te [woonplaats], [adres], kamer [nummer], te betalen € 500,00 (zegge vijfhonderd euro). - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Maatregel van schadevergoeding ad € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. - Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] wonende te [woonplaats], [adres], kamer [nummer], te betalen € 500,00, (zegge vijfhonderd euro), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Aldus gewezen door: mr. C. Lely-Van Goch, rechter als voorzitter, mr. H.P.M. Kester, vice-president, mr. A.M. van Gorp, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Elst, griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2003.