
Jurisprudentie
AM1949
Datum uitspraak2003-10-09
Datum gepubliceerd2003-10-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/3109 ALGEM
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/3109 ALGEM
Statusgepubliceerd
Indicatie
Door geen nieuw besluit af te geven heeft appellant gehandeld in strijd met art. 7:11, tweede lid, van de Awb.
Uitspraak
EN K E L V O U D I G E K A M E R
01/3109 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 21 januari 2000 heeft appellant medegedeeld dat gedaagde met ingang van 1 januari 1999 als verplicht verzekerd ingevolge de werknemersverzekeringen wordt aangemerkt.
Bij besluit van 4 juli 2000 (verder te noemen: het bestreden besluit) is het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 21 januari 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 13 april 2001, onder gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar gegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank het besluit van 21 januari 2001 herroepen en dat besluit vervangen door het besluit waarbij wordt bepaald dat gedaagde in het tijdvak van 1 januari 1999 tot 1 december 1999 verplicht verzekerd is geweest ingevolge de werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft daarbij ook bepalingen omtrent proceskostenveroordeling en griffierechtvergoeding uitgesproken.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 september 2003. Namens appellant is verschenen mr. L.M. Kos, werkzaam bij het Uwv. Gedaagde is, zoals was aangekondigd, niet verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
Op 25 februari 2000 is namens gedaagde bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 januari 2000. In het aanvullend bezwaarschrift van 26 mei 2000 en tijdens de hoorzitting van 8 juni 2000 is bestreden dat gedaagde met ingang van 1 januari 1999 verplicht verzekerd is. Bij afzonderlijke brief van 25 februari 2000 is namens gedaagde medegedeeld dat zij met ingang van 1 december 1999 een tweede opdrachtgever heeft, zodat zij met ingang van die datum niet langer verplicht verzekerd is. Namens gedaagde is verzocht om een uitdrukkelijke verklaring waarin zulks is vermeld.
In het bestreden besluit heeft appellant overwogen dat gedaagde heeft gesteld dat ten onrechte verzekeringsplicht is aangenomen in de periode van 1 januari 1999 tot 1 december 1999. Het bezwaar is ongegrond verklaard, waarbij is vermeld dat gedaagde van 1 januari tot 1 december 1999 verplicht verzekerd is.
De rechtbank heeft, na te hebben vastgesteld dat appellant gedaagde in de periode van 1 januari tot 1 december 1999 terecht als verplicht verzekerd heeft aangemerkt, desondanks het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de overwegingen van het bestreden besluit heeft erkend dat het tijdvak waarin gedaagde verplicht verzekerd was ingevolge de werknemersverzekeringen bij nader inzien moet worden beperkt tot het tijdvak van 1 januari 1999 tot 1 december 1999. Desondanks heeft appellant het bestreden besluit niet met zoveel woorden herroepen en vervangen door het besluit waarbij de gewraakte verzekeringsplicht in tijd wordt beperkt. Aldus kan verwarring ontstaan zodra appellant overgaat tot het vaststellen van premie over het loon van gedaagde.
Appellant heeft aangevoerd dat hij bij het bestreden besluit de verzekeringsplicht heeft beperkt tot 1 december 1999 en -subsidiair- dat bij het bestreden besluit herroeping van het besluit van 21 januari 2000 heeft plaatsgevonden. Appellant vermag niet in te zien in welke zin verwarring zou kunnen ontstaan.
Ter zitting is namens appellant daaraan toegevoegd dat het beter zou zijn geweest indien op het verzoek van gedaagde van 25 februari 2000 eerder en anders zou zijn gereageerd als is gebeurd en dat een nieuw primair besluit zou zijn afgegeven, inhoudend beëindiging van de verzekeringsplicht van gedaagde per 1 december 1999.
De Raad overweegt als volgt.
Artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat het bestuursorgaan voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden herroept en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
Bij het besluit van 21 januari 2000 heeft appellant vastgesteld dat gedaagde met ingang van 1 januari 1999 verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Gelet op de datum en inhoud van dit besluit vloeit uit dit besluit voort dat gedaagde volgens appellant op 21 januari 2000 nog steeds verplicht verzekerd was. Gelet op hetgeen namens gedaagde bij brief van 25 februari 2000 is verzocht kan naar het oordeel van de Raad niet anders worden geconcludeerd dan dat gedaagde, naast het feit dat zij de verzekeringsplicht ingaande 1 januari 1999 aanvocht, in ieder geval de mening was toegedaan dat het besluit van 21 januari 2000 de verzekeringsplicht in ieder geval ten onrechte niet beperkte tot de datum 1 december 1999. Dat gedaagde haar bezwaar heeft beperkt tot de periode van 1 januari tot 1 december 1999 is de Raad niet gebleken. Nu ook appellant de mening was toegedaan dat gedaagde met ingang van 1 december 1999 niet langer verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen en dit niet bij voorafgaand afzonderlijk besluit aan gedaagde had medegedeeld, had bij het bestreden besluit het besluit van 21 januari 2000 wat de einddatum van de verzekeringsplicht van gedaagde betreft, moeten worden herroepen en gepaard moeten doen gaan met een nader, voor beroep bij de rechtbank vatbaar, besluit waarin als einddatum van de verzekeringsplicht van gedaagde op 1 december 1999 was vermeld. Door dit na te laten heeft appellant gehandeld in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders. Ten onrechte heeft appellant het standpunt van gedaagde in het bestreden besluit in dier voege weergegeven dat haar bezwaar alleen zou zien op de periode van 1 januari tot 1 december 1999. Dit heeft tot gevolg dat uit de overweging dat gedaagde van 1 januari tot 1 december 1999 verplicht verzekerd was geenszins voortvloeit dat zij dat daarna niet meer zou zijn, nu dat volgens het bestreden besluit geen onderdeel uitmaakte van de omvang van het geding in bezwaar.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Van appellant zal een recht worden geheven van € 348,--. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen aan de zijde van gedaagde in hoger beroep is de Raad niet gebleken.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van het Uwv een recht wordt geheven van € 348,--.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2003.
(get) B.J. van der Net
(get) R.E. Lysen
MdH3106