
Jurisprudentie
AM2313
Datum uitspraak2003-12-12
Datum gepubliceerd2003-12-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC02/179HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC02/179HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
12 december 2003 Eerste Kamer Nr. C02/179HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Conclusie anoniem
Rolnr. C02/179
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 19 september 2003
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
[Verweerder]
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Het gaat in deze zaak, die handelt over de renovatie van het aan eiser tot cassatie, [eiser], in eigendom toebehorende pand [adres] te [plaats] door verweerder in cassatie, [verweerder], thans uitsluitend over de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn cassatieberoep.
Voorzover in cassatie van belang vermeld ik het volgende procesverloop.
1.2 [Verweerder] heeft [eiser] bij inleidende dagvaarding van 16 november 1994 gedagvaard voor de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage en, na eisvermeerdering, gevorderd de betaling van een bedrag van in totaal ƒ 53.215,07, zijnde het door [eiser] onbetaald gelaten bedrag ter zake van (meer)werkzaamheden (met rente en kosten).
1.3 [Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie, na eisvermeerdering, een verklaring voor recht gevorderd dat [verweerder] het werk niet per 14 juli 1994 of enige eerdere of latere datum behoorlijk heeft opgeleverd, voorts (voorwaardelijk) ontbinding van de overeenkomst met [verweerder] en ten slotte de betaling van een hoofdsom van in totaal ƒ 284.167,22 (met rente) alsmede schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[verweerder] heeft de eis in reconventie gemotiveerd bestreden.
1.4 De rechtbank heeft bij vonnis van 17 februari 1999, in conventie en reconventie, een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.5 [Eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, onder aanvoering van zeven grieven.
1.6 Het hof heeft bij arrest van 21 maart 2001, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, [verweerder] toegelaten door getuigen te bewijzen dat hij de dertien gebreken vermeld in het proces-verbaal van oplevering van 6 juli 1994 binnen drie maanden na die datum heeft hersteld.
1.7 Na enquête en contra-enquête heeft het hof bij arrest van 27 februari 2002 het vonnis van de rechtbank van 17 februari 1999 bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor voortprocederen.
1.8 [Eiser] heeft uitsluitend tegen het arrest van 27 februari 2002 beroep in cassatie ingesteld en heeft ook uitsluitend daartegen zeven middelonderdelen aangevoerd. [Verweerder] heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping daarvan. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht. [Eiser] heeft daarbij niet gereageerd op het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1 Het bestreden arrest is gewezen na 1 januari 2002, zodat daarop het thans geldende art. 401a Rv. van toepassing is(2).
Volgens deze bepaling is tussentijds cassatieberoep van een tussenarrest, niet zijnde een uitspraak waarbij een voorlopige voorziening wordt toegestaan of geweigerd, niet mogelijk, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 75, eerste lid, Rv. van toepassing is.
2.2 Het arrest van het hof dient te worden aangemerkt als een tussenarrest, aangezien in het dictum het tussenvonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. Dat het thans bestreden arrest een tussenarrest is, wordt in cassatie ook niet bestreden.
2.3 Op grond van inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad(3), kan volgens art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met het eindarrest worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn.
[Eiser] is derhalve niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, zodat ik bespreking van de verschillende klachten in het cassatiemiddel achterwege laat.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverkaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie voor een volledige weergave van de tot dusver als vaststaand vastgestelde feiten rov. 1.1 t/m 1.9 van het vonnis van de rechtbank te Den Haag van 17 februari 1999, waarvan ook het hof in rov. 1 van zijn arrest van 21 maart 2001 is uitgegaan.
2 Zie art. VII lid 2 van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580 en daarover de in noot 3 genoemde jurisprudentie.
3 Zie HR 31 januari 2003, RvdW 2003, 32; JOL 2003, 80; HR 31 januari 2003, RvdW 2003, 33; JOL 2003, 81 en HR 16 mei 2003, JOL 2003, 281.
Uitspraak
12 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/179HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 16 november 1994 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ook voor wat betreft de proceskosten, [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 34.626,76 inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 1994, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening, alsmede vermeerderd met de kosten van rechtsbijstand van ƒ 1.910,32 inclusief BTW en voorts met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en in reconventie - verkort weergegeven en na eisvermeerdering - gevorderd te verklaren voor recht dat [verweerder] het werk niet per 14 juli 1994 of enige eerdere of latere datum behoorlijk heeft opgeleverd, (voorwaardelijk) te ontbinden de overeenkomst met [verweerder], en [verweerder] te veroordelen tot betaling van een hoofdsom van in totaal ƒ 284.167,22 met rente, alsmede schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Verweerder] heeft de vorderingen in reconventie bestreden en bij conclusie van repliek zijn eis vermeerderd met een vordering tot betaling door [eiser] van een bedrag van ƒ 16.678,-- inclusief BTW ter zake van bouwkundige onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 1998 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 februari 1999 zowel in conventie als in reconventie een comparitie van partijen gelast.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 21 maart 2001 heeft het hof [verweerder] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft de hof bij arrest van 27 februari 2002 het vonnis van de rechtbank van 17 februari 1999 bekrachtigd en de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage verwezen voor voortprocederen.
Het arrest van het hof van 27 februari 2002 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 27 februari 2002 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 - 1.8 en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het hof, dat is gewezen op 27 februari 2002 en derhalve na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken, zijn de bij die wet vastgestelde bepalingen van toepassing (HR 31 januari 2003, C02/175 en C02/187, RvdW 2003, 32 en 33). Het vonnis van de rechtbank waarbij een comparitie van partijen is gelast, is een tussenvonnis. Derhalve moet het arrest van het hof waarbij het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd, worden aangemerkt als een tussenarrest. Nu het gaat om een tussenarrest, kan volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest na een eventueel hoger beroep van een eindvonnis van de rechtbank worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. [Eiser] kan derhalve in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 701,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 12 december 2003.

