Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2415

Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301258/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 21 september 2001 heeft de raad van de gemeente Voorst (hierna: de raad) - opnieuw beslissend op het bezwaar - aan appellant een vergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) toegekend van ƒ 24.721,53/€ 11.218,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het verzoek om een vergoeding is ingediend.


Uitspraak

200301258/1. Datum uitspraak: 22 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 20 januari 2003 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Voorst. 1. Procesverloop Op 21 september 2001 heeft de raad van de gemeente Voorst (hierna: de raad) - opnieuw beslissend op het bezwaar - aan appellant een vergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) toegekend van ƒ 24.721,53/€ 11.218,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het verzoek om een vergoeding is ingediend. Bij uitspraak van 20 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 22 mei 2003 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.W.H.J. de Koning, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.H. Kroondijk, juridisch controller op de afdeling Communicatie en Organisatie Ondersteuning van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 15 december 1989 heeft appellant een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de percelen [locatie] te [plaats]. 2.1.1. Op 21 mei 1991 is de partiële herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied” in rechte onaantastbaar geworden. Ingevolge dit bestemmingsplan hebben de percelen waarop de koopovereenkomst betrekking had en die onder het voorheen geldende bestemmingsplan “Buitengebied” bestemd waren voor “Handel en nijverheid”, de bestemmingen “Agrarisch hulpbedrijf” en “Agrarische doeleinden II (van landschappelijke waarde)” gekregen. Daardoor was een verplaatsing van het bedrijf van appellant naar die percelen planologisch niet meer mogelijk. Naar aanleiding van de bestemmingswijziging is de koopovereenkomst ontbonden. Appellant stelt hierdoor schade te lijden. 2.2. De raad heeft de door appellant vergeefs gemaakte kosten, die volgens de raad bestaan uit architectenkosten voor de ontwikkeling van een bouwplan ter plaatse van de percelen [locatie] ten bedrage van ƒ 23.860,00/€ 10.827,20 en de kosten voor een hinderwetvergunning ten bedrage van ƒ 861,53/€ 390,95, beschouwd als directe schade ten gevolge van de planwijziging en aan hem een schadevergoeding toegekend van ƒ 24.721,53/€ 11.218,14. De raad is daarbij uitgegaan van de terzake door Adviesbureau [naam Adviesbureau] uitgebrachte adviezen van 20 januari 1995 en 12 november 1999. 2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat ten aanzien van de niet door de raad vergoede schadeposten het causale verband met de planherziening ontbreekt, dat de constatering en onderbouwing van dit feit bij uitstek de juridische deskundigheid betreft van [Adviesbureau], die in zijn nadere rapport zorgvuldig en uitvoerig op de juridische problematiek is ingegaan, en dat er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van de conclusies in dit rapport te twijfelen. 2.4. Het door appellant overgelegde taxatierapport van 11 juli 1995 van [taxateur] geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat een causaal verband ontbreekt tussen de bestemmingsplanwijziging en de beweerdelijk geleden inkomensschade. Reeds hierom kan het taxatierapport - wat er ook zij van de daarin gevolgde benaderingswijze van de schadebepaling - niet tot het oordeel leiden dat sprake is van op de voet van artikel 49 van de WRO te vergoeden inkomensschade. De brief van [deskundige]van 27 november 2002 geeft evenmin aanleiding tot een andersluidend oordeel. 2.5. Niet is gebleken dat zich in het geval van appellant de situatie heeft voorgedaan dat het inschakelen van deskundigen redelijkerwijs noodzakelijk was teneinde tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. De rechtbank heeft dan ook in het niet vergoeden door de raad van de door [taxateur] opgevoerde kosten van deskundige bijstand, terecht geen reden gezien voor een vernietiging van de beslissing op bezwaar. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat. w.g. Hirsch Ballin w.g. Ramsahai Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003 -401.