
Jurisprudentie
AM2422
Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-10-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers98029/ HA ZA 03-500
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers98029/ HA ZA 03-500
Statusgepubliceerd
Indicatie
koop/ verkoop,
samenwerkingsovereenkomst,
dons en pluis,
gebruikelijk in de branche
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 98029 / HA ZA 03-500
Datum vonnis: 17 september 2003
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOMASSEN B.V.,
gevestigd te Ermelo,
eiseres,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. F.B.A.M. van Oss te Harderwijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE VRIES HOLLAND FEATHER AND DOWN B.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde,
procureur mr. T.J. van Veen.
Partijen worden hierna ook aangeduid als respectievelijk Tomassen en De Vries.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 juni 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Partijen doen reeds jarenlang zaken met elkaar, waarbij De Vries van Tomassen eendenveren, waaronder dons en pluis, koopt.
Op 18 januari 2002 schrijft De Vries aan Tomassen:
“Ter bevestiging van onze afspraak van deze morgen deel ik u mede van u te hebben gekocht: 150 ton eendenveren grondstof tegen een prijs van € 2,00/kg netto franco ons magazijn in Barneveld.
Transport door u te regelen i.o.m. de heer X.
Uitlevering vindt wekelijks plaats in hoeveelheden van (plm.) 2.700 kg.
Deze afspraak is geldig m.i.v. week 4 en loopt tot eind 2002.
Met betrekking tot de kwaliteit heb ik u gezegd dat wij enige verbetering bespeuren in de laatste leveringen en hopen dat u erin zult slagen om z.s.m. op het oude niveau uit te komen: dons en pluis (plm.) 15,10% (w.v. 0,7% pluis) (…)”
Tot en met de maand mei 2002 wordt op grond van deze overeenkomst vijftig ton geleverd.
Er vindt enig overleg tussen partijen plaats.
Op 7 juni 2002 schrijft Tomassen aan De Vries onder meer:
“- Volgens mij is afspraak: afspraak.
- de door u genoemde 15% dons is volgens andere afnemers bij Peking-eenden absoluut niet haalbaar bij binnenhuis-vesting.
- Ik ben bereid, uitsluitend in deze bijzondere situatie, maximaal 10% van de prijsdaling te accepteren in verband met het volgens u te lage donspercentage.
- Indien u niet meer afneemt of minder betaalt dan 1,80 EURO per kg., beschouw ik dit als contractbreuk (…).”
De Vries heeft verder geen veren afgenomen van Tomassen.
Het geschil
Tomassen vordert veroordeling tot betaling aan haar van € 60.954,42 met wettelijke rente vanaf de dagen dat De Vries gehouden was tot afname, en € 1.000,- aan incassokosten. Zij stelt dat De Vries op grond van de overeenkomst van 18 januari 2002 gehouden was tot afname van honderdvijftig ton veren in 2002. De Vries blijft volgens haar in gebreke deze overeenkomst na te komen door, ook na een aanmaning, niet meer af te nemen. De schade die Tomassen leidt, bestaat uit opslagkosten (€ 13.500,-) en de lagere opbrengst bij uiteindelijke verkoop (€ 47.454,42).
De vordering wordt gemotiveerd betwist. Samengevat voert De Vries het volgende aan.
1. Er is geen sprake geweest van een koop-, maar van een samenwerkingsovereenkomst.
2. Toen de 15,10% dons en pluis niet werd gehaald, was Tomassen in gebreke, omdat, anders dan in de brief van 18 januari 2002 gelezen kan worden, uitdrukkelijk dit percentage was overeengekomen.
3. De Vries verkeerde in een overmachtsituatie in verband met een door China uitgevaardigd invoerverbod.
De overige onderdelen van het verweer komen hierna, voor zover van belang, aan de orde.
De beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt het volgende voorop.
De Vries stelt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst door haar is neergelegd in de brief van 18 januari 2002. Tomassen is dit met haar eens en heeft geen tegenwerpingen gemaakt toen zij de brief als bevestiging van het overeengekomene ontving. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat de op schrift gestelde overeenkomst taalkundig gezien duidelijk is, is uitleg van deze overeenkomst buiten de tekst om in beginsel niet meer aan de orde. Dit is hetzelfde als wanneer een duidelijk en eenduidig aanbod van De Vries door Tomassen aanvaard zou zijn.
Het voorgaande brengt mee dat het betoog van De Vries dat de brief wat ‘zwak geformuleerd’ zou zijn en dat er meer en anders zou zijn afgesproken, gepasseerd wordt.
De overeenkomst zoals neergelegd in de brief van 18 januari 2002 is blijkens de bewoordingen uitdrukkelijk een koop- en geen samenwerkingsovereenkomst. Zij laten wat het karakter van de overeenkomst betreft, geen reden tot twijfel en komen dus niet voor uitleg langs een andere weg in aanmerking. Gelet op het hiervoor overwogene kan De Vries daarop niet terugkomen. Dat het tussen partijen gewoonte is geweest in de loop van een jaar nader te onderhandelen over bijvoorbeeld aanpassing van de koopprijs aan het donspercentage, doet hieraan niet af.
De Vries voert aan dat de 15,10% als een vereiste en niet als streefpercentage moet worden gezien. Ook hierin is de brief duidelijk en ook wat dit betreft is er dus geen reden voor nadere uitleg. De Vries’ beroep op eerdere brieven, waaruit zou blijken dat het nu om een eis ging, gaat overigens niet op. Dat zij in 1999 om een verklaring van het teruglopende donspercentage vroeg, in mei 2001 aangaf er van uit te gaan dat het percentage niet beneden dat van april van dat jaar zou dalen en in augustus 2001 constateerde dat er geen verbetering was ingetreden en om onderzoek vroeg, wat zij ook al in 1997 had gedaan, duidt er slechts op dat er al jaren verlopen waren waarin werd geklaagd, om onderzoek werd gevraagd en op verbetering werd gehoopt. De brieven geven geenszins aan dat dit in 2002 anders was.
De woorden “Met betrekking tot de kwaliteit heb ik u gezegd dat wij enige verbetering bespeuren in de laatste leveringen en hopen dat u erin zult slagen om z.s.m. op het oude niveau uit te komen: dons en pluis (plm.) 15,10% (w.v. 0,7% pluis)” in de brief van 18 januari 2002 laten ruimte voor enige uitleg, zoals bijvoorbeeld de vraag hoe snel enige verbetering mocht worden verwacht en de vraag wat er bij uitblijven daarvan diende te gebeuren. De woorden verdragen zich zowel taalkundig als juist omdat ze deze vragen oproepen, niet met de uitleg dat het percentage een eis was en dat Tomassen in verzuim was zonder dat een ingebrekestelling vereist was als zij veren met een lager percentage dons leverde.
Voor zover De Vries bewijs heeft aangeboden van – kort gezegd – haar uitleg van de in de brief van 18 januari 2002 neergelegde overeenkomst, wordt dat aanbod op grond van het voorgaande gepasseerd.
Dat er naast de vastgelegde overeenkomst een andere zou zijn gesloten, betoogt De Vries niet. Bewijs van zo’n nadere overeenkomst is dan ook niet aan de orde.
De Vries beroept er zich op dat redelijkheid en billijkheid, gelet op wat in de branche gebruikelijk is, meebrachten dat van haar niet gevergd kon worden de partijen veren van Tomassen te blijven aannemen. Dit verweer wordt verworpen. Zelfs als het donspercentage uitzonderlijk laag werd, betekende dit nog niet dat Tomassen zonder ingebrekestelling in verzuim kwam en De Vries van haar verplichtingen werd ontslagen. De ondergrens stond immers niet vast. Zou deze onomstotelijk zijn gebleken uit bijvoorbeeld de brief van 18 januari 2002 of de branchegebruiken, dan zou dit onder omstandigheden anders kunnen zijn, maar daarvan is geen sprake.
De Vries beroept zich op gebrek aan opslagruimte en een door China uitgevaardigd invoerverbod. Wat er zij van de door haar op dit punt gestelde feiten, het betoog moet verworpen worden omdat het hier verhinderingen in de nakoming aan de kant van de tot afname verplichte koper zou betreffen, die geen beroep op overmacht rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt dat De Vries niet gerechtigd was de koopovereenkomst eenzijdig te ontbinden door te stoppen met het aannemen van het geleverde.
Na Tomassens aanmaning die hierop is gevolgd, was De Vries dus in verzuim. Dat zij een deel van het gekochte niet heeft afgenomen en betaald, heeft Tomassen schade berokkend.
Het bedrag van de schade zoals door Tomassen berekend, is evenmin betwist als de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Dit betekent dat toewijzing van de vordering kan volgen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal De Vries in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
veroordeelt De Vries om tegen behoorlijke kwijting aan Tomassen te betalen de somma van € 60.954,42 (eenenzestigduizend negenhonderdvierenvijftig euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd;
veroordeelt De Vries tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Tomassen te betalen de somma van € 1.000,- (éénduizend euro);
veroordeelt De Vries in de kosten van dit geding, tot deze uitspraak aan de zijde van Tomassen begroot op € 1.243,20 voor verschotten en € 1.542,- voor salaris van de procureur;
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Gewezen door mr J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter in tegenwoordigheid van de griffier op woensdag 17 september 2003.
de griffier de rechter