Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2434

Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301837/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) appellante gelast de in de openbare ruimte aangebrachte aanplakbiljetten met bepaalde opdrukken te verwijderen en verwijderd te houden, bij gebreke waarvan bestuursdwang zal worden toegepast.


Uitspraak

200301837/1. Datum uitspraak: 22 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats] tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 19 februari 2003 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Venlo. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) appellante gelast de in de openbare ruimte aangebrachte aanplakbiljetten met bepaalde opdrukken te verwijderen en verwijderd te houden, bij gebreke waarvan bestuursdwang zal worden toegepast. Bij besluit van 16 september 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 27 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2003, waar appellante niet is verschenen, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2:36, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Venlo (hierna: Apv) is het verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak die vanaf de weg zichtbaar is een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen. 2.2. Niet in geschil is dat op diverse plaatsen in de gemeente Venlo aanplakbiljetten zijn aangeplakt op elektriciteitskasten en ander straatmeubilair, zonder dat hiervoor schriftelijk toestemming is verkregen van de gemeente Venlo of andere rechthebbende(n). 2.3. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of het college zich bij de beslissing op bezwaar terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante artikel 2:36 van de Apv heeft overtreden. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn, evenals de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd, toegespitst op het standpunt dat haar de met artikel 2:36, tweede lid aanhef en onder a, van de Apv strijdige handeling niet kan worden aangerekend. 2.4. Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat appellante verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanbrengen van de desbetreffende aanplakbiljetten. Aldus beschouwd heeft het college terecht appellante als overtreder van artikel 2:36 van de Apv aangemerkt. 2.5. Voorzover appellante in hoger beroep heeft betoogd dat het college geen aantoonbare kosten heeft gemaakt voor het verwijderen van de affiches is dit vooreerst in hoger beroep aangevoerd en ziet de Afdeling thans geen aanleiding om tot een inhoudelijke behandeling van deze grond over te gaan. Het betoog van appellante dat de Apv onverbindend dient te worden verklaard treft reeds omdat het in dit geval om handelsreclame gaat geen doel. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003 91-402.