Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2443

Datum uitspraak2003-09-03
Datum gepubliceerd2003-10-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers91452 / HA ZA 02-1443
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betaalrekening bij Rabobank Algemene voorwaarden van toepassing ongeoorloofde betaalachterstand, opzegging overeenkomst rentevoet van 18% als boete is hoog, maar niet onredelijk


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 91452 / HA ZA 02-1443 Datum vonnis: 3 september 2003 Vonnis in de zaak van De coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK HARDERWIJK-ERMELO-PUTTEN U.A, gevestigd te Ermelo, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem, advocaat mr. W.J.B. Witte te Utrecht, tegen X, wonende te Y, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, procureur voorheen mr. F.P. Lomans te Arnhem, advocaat voorheen mr. A.H.H.M. Roelofs te Utrecht. Het beslag en het verloop van de procedure Krachtens daartoe op 13 september 2002 verleend verlof heeft de Rabobank op 16 september 2002 conservatoir beslag gelegd ten laste van X. Dat beslag is op 18 september 2002 aan X betekend. De inleidende dagvaarding is eveneens op 18 september 2002 aan X betekend. Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 12 december 2002 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Vervolgens is een conclusie van repliek genomen. Op 16 juli 2003 heeft de procureur van X zich aan de zaak onttrokken. Daarna is vonnis bepaald. De vaststaande feiten Tussen de partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist en op grond van de overgelegde producties vast: 1.1 Op 31 mei 1999 is tussen de partijen een overeenkomst Rabobank Betaalrekening (verder: “de overeenkomst”)gesloten waarbij ten gunste van X een rekening met nummer 3546.48.411 werd geopend ten behoeve van het particuliere betalingsverkeer van X. 1.2 Op de overeenkomst zijn van toepassing verklaard de Algemene bankvoorwaarden die gelden tussen de Rabobank en haar klanten (verder: “de ABV 1995”), alsmede de Algemene voorwaarden voor betaalrekeningen van de Rabobankorganisatie 1997 (verder: “de AV 1997”) en indien een krediet op de betaalrekening wordt verstrekt de Bijzondere voorwaarden voor Krediet op Betaalrekening van de Rabobankorganisatie 1997. 1.3 De Rabobank heeft in 2000 (of eerder) aan X een krediet van ƒ 100.000,- verstrekt op rekeningnummer 35.46.48.411. 1.4 De Rabobank heeft vanaf 17 maart 2000 bij X erop aangedrongen de niet geoorloofde overstand op zijn betaalrekening aan te zuiveren zodat de debetstand zou teruglopen naar de toegestane debetstand van ƒ 100.000,-. 1.5 Bij brief van 6 juli 2001 heeft de Rabobank de met X gemaakte afspraken als volgt bevestigd: “In onze laatste bespreking van 23 mei jl. hebben wij de volgende afspraken gemaakt: - binnen 2 maanden zou u zorgdragen voor voldoende informatie om in gezamenlijk overleg te bezien op welke wijze de ongewenste debetpositie kan worden opgelost; - na ontvangst van ons besluit t.a.v. de renteberekening (bijgaand) zou u als eerste aanzet ter aflossing van de debetstand een bedrag van fl.40.000,00 over (laten) maken; - van onze kant zou worden bezien in hoeverre wij bereid zijn de reeds in rekening gebrachte rente te herzien (coulance betaling). Ten aanzien van het laatste kan ik u melden, dat wij bereid zijn de rente als volgt te herrekenen: vanaf het ontstaat van de debetstand tot maximaal een half jaar later tegen de aan een krediet op een betaalrekening gekoppelde rente van 8,2%; vanaf ons eerste gesprek (28 maart j.l.) over de ongewenste debetstand eveneens 8,2% en over de tussenliggende periode de reeds in rekening gebrachte debetrente voor ongeregelde debetstanden. Graag zie ik uw reactie alsmede uw informatie tegemoet om te komen tot een oplossing voor de huidige situatie. Hierbij denk ik aan het treffen van een regeling op basis van een langere looptijd (b.v. 4 jaar) van de financiering met een uitbreiding van onze hypothecaire zekerheid in de vorm van een tweede hypotheek en een voor ons acceptabele taxatiewaarde van uw boot. Uiteraard zal uw informatie over uw financiële positie moeten aangeven in hoeverre u of derden in staat zullen zijn aan een dergelijke regeling te voldoen. Ook de voorwaarden van de bestaande financiering van ƒ 589.000 wil ik naar aanleiding van de veranderde omstandigheden heroverwegen. Naast uw reactie ga ik ervan uit dat ik de aangekondigde eerste afbetaling ad. fl. 40.000 per omgaande tegemoet mag zien.” 1.6 Bij brief van 22 februari 2002 heeft de Rabobank onder meer de overeenkomst met X opgezegd tegen 22 mei 2002, waarbij X werd aangezegd dat hij uiterlijk op deze laatste datum het op dat moment openstaande debetsaldo van € 70.761,22, te vermeerderen met de lopende rente, provisie en kosten vanaf 1 januari 2002, moest hebben voldaan. 1.7 In de periode voor 13 mei 2002 heeft de Rabobank in totaal een bedrag van €11.000,00 van X ontvangen. Ondanks betaling van dit bedrag heeft de Rabobank in haar brief van 13 mei 2002 aan hem gemeld haar opzegging en sommatie, houdende algehele voldoening uiterlijk op 22 mei 2003, te handhaven. 1.8 X heeft niet aan deze sommatie voldaan. 1.9 Op 16 september 2002 heeft de Rabobank conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van het aan X in eigendom toebehorend appartementsrecht, kadastraal bekend gemeente Y, sectie C 813 A3, staande en gelegen te Y aan de Z. Het geschil 2. De Rabobank vordert in conventie, kort weergegeven, X te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 65.497,65, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 18% per jaar hierover vanaf 1 juli 2002, alsmede te vermeerderen met de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.542,00, met veroordeling van X in de proceskosten. Tevens verzoekt de Rabobank het gelegde beslag ten laste van X niet onrechtmatig te verklaren. Aan deze vordering legt de Rabobank primair ten grondslag dat X toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Ondanks sommaties en toezeggingen tot betaling over te zullen gaan is X in gebreke gebleven met voldoening aan de Rabobank van de verschenen rentetermijnen, heeft hij de debet(over)stand niet aangezuiverd, noch het in 2000 ontvangen - tijdelijke- kredietbedrag terugbetaald. Conform de toepasselijke voorwaarden is de debetstand hierdoor direct opeisbaar geworden. Uit coulance is geprobeerd om een nadere overeenkomst met X te sluiten met betrekking tot de geldlening van € 45.3708,02, maar dit is niet gelukt omdat X onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie. De Rabobank heeft vervolgens op 22 februari 2002 de overeenkomst met X opgezegd tegen 22 mei 2002 en derhalve opeisbaar van X een bedrag te vorderen zoals hiervoor beschreven. Subsidiair legt de Rabobank onverschuldigde betaling aan haar vordering ten grondslag. 3. X voert gemotiveerd verweer. In reconventie vordert X te verklaren voor recht dat hij vanaf aanvang van de overeenkomst, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, over het debetsaldo een rente van maximaal 8,2 % is verschuldigd. X legt hieraan primair ten grondslag dat de partijen een rente van 8,2 % over de debetstand zijn overeengekomen en dat hij in dat kader aan de onderliggende voorwaarde heeft voldaan door de debetstand deels terug te brengen. Voor zover de Rabobank wel bevoegd zou zijn om eenzijdig een rente van 18% vast te stellen, hetgeen X betwist, dan dient dit als strijdig met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te worden gematigd tot een rente tussen 8-9%. Daarnaast vordert X in voorwaardelijke reconventie de Rabobank te veroordelen om, kort gezegd, primair het door de Rabobank gelegde conservatoire beslag op te heffen, dan wel subsidiair de Rabobank te gelasten zorg te dragen voor opheffing van dit beslag binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, in beide situaties op straffe van een door de Rabobank aan X te verbeuren dwangsom ad € 1.000,--, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de Rabobank hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van de Rabobank in de proceskosten. X stelt nu recht en belang bij een vordering tot onmiddellijke opheffing van vorenbedoeld beslag bij afwijzing van de vordering in conventie te hebben, aangezien het door de Rabobank gelegde beslag anders eerst komt te vervallen indien de afwijzing van de procedure in conventie in kracht van gewijsde is gegaan. 4. De Rabobank voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen in reconventie. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 5. Bij het leggen van het op verzoek van de Rabobank gelegde beslag zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. 6. Vast staat dat de algemene voorwaarden zoals onder 1.2 genoemd van toepassing zijn op de tussen de partijen gesloten overeenkomst. X heeft opgeworpen dat die voorwaarden hem bij het aangaan van de overeenkomst niet zijn uitgereikt. Daarmee doet hij een beroep op de vernietigbaarheid ervan. De Rabobank heeft erop gewezen dat X voor ontvangst van de algemene voorwaarden heeft getekend. Hoewel daartoe in de gelegenheid heeft X niet opgehelderd waarom hij dat heeft gedaan, hoewel in zijn lezing de voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld. Nu hij dat heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat hij de voorwaarden wel degelijk heeft ontvangen. Het beroep op de vernietigbaarheid van de inhoud van de voorwaarden moet daarom worden verworpen. 7. Het stond de Rabobank vrij op 22 februari 2002 de relatie met X en de aan hem gegeven kredietfaciliteit op te zeggen. Daartoe gaf artikel 30 ABV 1995 respectievelijk artikel 18 AV 1997 haar de mogelijkheid. Deze opzegging, waarbij een termijn van drie maanden in acht werd genomen, is ook niet in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Het is begrijpelijk dat de Rabobank haar geduld verloor toen het maar niet tot de toegezegde eerste aflossing kwam, zeker nadat X in zijn laatste brief van 16 november 2001 de indruk had gegeven dat alles op korte termijn kon worden afgewerkt. 8. Op 23 mei 2001 hebben de partijen over onder meer de te hanteren rentevoet afspraken gemaakt. Deze zijn bevestigd in de brief van de Rabobank aan X van 6 juli 2001, waarvan de inhoud hiervoor bij de vaststaande feiten onder 1.5 is weergegeven. X heeft het rentevoorstel in zijn brief van 24 juli 2001 aanvaard. In zijn eigen lezing gold het terugbrengen van de debetstand als voorwaarde voor de afgesproken aanpassing van de rentevoet naar 8,2%. Een redelijke uitleg van de overeenkomst op dit punt brengt mee dat was bedoeld dat X de door hem aangekondigde betaling van ƒ40.000,- - onweersproken ommegaande tegemoet te zien - diende te doen voordat de renteafspraak zou gelden. Feiten of omstandigheden die het rechtvaardigen aan te nemen dat het enkele terugbrengen van het krediet ongeacht de hoogte van het te betalen bedrag al voldoende zou zijn, zijn niet gesteld of gebleken. Nu deze betaling is uitgebleven betekent dit dat de gestelde voorwaarde niet is vervuld, zodat X geen rechten aan de afspraak van 23 mei 2001 kan ontlenen. 9.X heeft ook opgeworpen dat een rente van 18% in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Op zichzelf is een rentevoet van 18% als boete op een ongeoorloofde debetstand wel hoog maar niet onredelijk. Dat temeer niet nu X geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hem in rekening gebrachte rente van 18% over de periode zoals aangegeven in de brief van de Rabobank van 6 juli 2001, terwijl hij ook overigens het bepaalde in de artikelen 12 en 13 van de ABV 1995 niet in acht heeft genomen door de juistheid van de toegezonden dagafschriften niet te betwisten. Bovendien heeft X het zelf in de hand gehad om met betaling van de overeengekomen ƒ 40.000,- het krediet om te zetten in een reguliere kredietovereenkomst met een rentevoet van 8,2%. Gelet op het voorgaande is de door de Rabobank gevorderde overigens onweersproken hoofdsom dan ook toewijsbaar. 10. Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad €1.542,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De Rabobank heeft wel gesteld dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, maar zij heeft nagelaten een omschrijving te geven van de verrichtingen, anders dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak. Derhalve dient er van te worden uitgegaan, dat voor de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor in de in de artikelen 237 en 241 Rv bedoelde kosten de vergoeding kan worden gevonden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen. 11. Uit het in conventie gegeven oordeel vloeit voort dat de in reconventie onvoorwaardelijk gevorderde verklaring voor recht zal moeten worden ontzegd. Nu de vordering van de Rabobank wordt toegewezen komt de rechtbank niet meer toe aan het voorwaardelijke deel van de vordering in reconventie. 12. X zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie, die van het beslag daarin begrepen, worden veroordeeld. De beslissing De rechtbank, recht doende, in conventie: - veroordeelt X binnen veertien dagen na heden tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Rabobank te voldoen een bedrag van € 65.497,65, te vermeerderen met de contractuele rente van 18% per jaar over dit bedrag vanaf 1 juli 2002 tot de dag van algehele voldoening; - veroordeelt X in de kosten van de procedure, die van het beslag daaronder begrepen, aan de zijde van de Rabobank begroot op € 1.582,62 voor verschotten en € 3.084,- salaris procureur; - verklaart voor recht dat het beslag rechtmatig is gelegd; - verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; - ontzegt het anders of meer gevorderde. In (voorwaardelijke) reconventie: - ontzegt aan X zijn vordering; - veroordeelt X in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Rabobank begroot op € 1.156,50 voor salaris procureur. Dit vonnis is gewezen door mr D. van Driel van Wageningen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2003. De griffier De rechter: Coll. MmG