
Jurisprudentie
AM2461
Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303168/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303168/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 maart 2002 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Directeur) de APK-erkenning van appellante voor de keuringsplaats gelegen aan de [locatie] te [plaats] en betrekking hebbend op de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg met ingang van 5 april 2002 ingetrokken voor de duur van zes weken.
Uitspraak
200303168/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 april 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2002 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Directeur) de APK-erkenning van appellante voor de keuringsplaats gelegen aan de [locatie] te [plaats] en betrekking hebbend op de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg met ingang van 5 april 2002 ingetrokken voor de duur van zes weken.
Bij besluit van 28 juni 2002 heeft de Directeur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2003, verzonden op 16 april 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Directeur, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat de Directeur op grond van artikel 87, tweede lid, onder c, van de Wegenverkeerswet, gelezen in samenhang met artikel 32 van de Erkenningsregeling APK, bevoegd was de aan appellante verleende APK-erkenning in te trekken. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de sanctie onevenredig zwaar is in verhouding tot de geconstateerde overtreding.
2.2. De Directeur voert met betrekking tot het opleggen van sancties bij overtredingen van de Erkenningsregeling APK een beleid dat is neergelegd in het Toezichtbeleid APK erkenninghouders van 1 maart 2000, dat aan de erkenninghouders is toegezonden. In punt 2.2.1 van het Toezichtbeleid is bepaald dat in geval van overtreding van artikel 32 van de Erkenningsregeling een intrekkingsprocedure wordt gestart. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling, het beleid van de Directeur met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties zoals neergelegd in het Toezichtsbeleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist geacht. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het besluit van de Directeur past binnen het door de Directeur terzake gevoerde beleid. Verder is ook naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van onevenredigheid van de opgelegde sanctie. De Directeur had ingevolge het door hem gehanteerde beleid de erkenning voor de duur van twaalf weken kunnen intrekken, maar heeft vanwege het feit dat er sinds het verlenen van de erkenning geen (ernstige) fouten bij de door appellante uitgevoerde APK-keuringen hebben plaatsgevonden en gelet op de goede staat van dienst van appellante gekozen voor het opleggen van een tijdelijke intrekking voor de duur van zes weken. Ten slotte heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de door appellante naar voren gebrachte omstandigheden voor de Directeur geen aanleiding behoefden te zijn om van het door hem gevoerde beleid af te wijken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003.
13.