Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2467

Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303375/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij uitspraak van 7 mei 2003, in zaak no. 200204865/1, heeft de Afdeling het beroep van verzoeker tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 18 juli 2002, niet-ontvankelijk verklaard, voorzover het de beroepsonderdelen betreft dat de faxen van 1 en 4 februari 2000 niet met het ontwerpbesluit ter inzage zijn gelegd, dat de gemeente De Lier niet bij de besluitvorming is betrokken, dat het houden van koeien in strijd is met het bestemmingsplan en dat er wat stankhinder van de koeien betreft niet aan de in acht te nemen afstand kan worden voldaan, en voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.


Uitspraak

200303375/1. Datum uitspraak: 22 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) op het verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2003, in zaak no. 200204865/1. 1. Procesverloop Bij uitspraak van 7 mei 2003, in zaak no. 200204865/1, heeft de Afdeling het beroep van verzoeker tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 18 juli 2002, niet-ontvankelijk verklaard, voorzover het de beroepsonderdelen betreft dat de faxen van 1 en 4 februari 2000 niet met het ontwerpbesluit ter inzage zijn gelegd, dat de gemeente De Lier niet bij de besluitvorming is betrokken, dat het houden van koeien in strijd is met het bestemmingsplan en dat er wat stankhinder van de koeien betreft niet aan de in acht te nemen afstand kan worden voldaan, en voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht. Bij brief van 26 mei 2003 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Het verzoek is aangevuld bij brieven van 6 augustus 2003, 12 augustus 2003 en 4 september 2003. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2003, waar verzoeker is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2.2. Verzoeker voert aan dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij stelt dat hij reeds in beroep er op heeft gewezen - door middel van het overleggen van een bewijs van ontvangst – dat de bedenkingen tijdig, op 8 september 2000, zijn ingediend. Verder stelt hij dat de bedenkingen inzake de strijd met het bestemmingsplan en dat wat betreft de stankhinder van de koeien niet aan de in acht te nemen afstand kan worden voldaan, betrekking hebben op wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht. Daarnaast brengt verzoeker nog een aantal andere gronden naar voren waarom hij het niet eens is met de uitspraak. 2.3. In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd heeft de Afdeling onder verwijzing naar artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer het beroep van verzoeker gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoeker, kort gezegd, een viertal gronden niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit heeft aangevoerd en het bepaalde onder b, c en d van voornoemde bepaling hier verder niet van toepassing is. 2.4. De Afdeling ziet in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding om tot herziening van de uitspraak over te gaan. De omstandigheid dat verweerder de bedenkingen op 8 september 2000 heeft ontvangen, was verzoeker vóór de uitspraak bekend en kan reeds daarom niet tot herziening van de uitspraak leiden. De Afdeling overweegt verder dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe strekt de bij een uitspraak, waarvan herziening wordt gevraagd, in het ongelijk gestelde partijen de gelegenheid te bieden de discussie te heropenen. Verzoeker draagt verder geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan. 2.5. Het verzoek dient te worden afgewezen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: wijst het verzoek om herziening af. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Oudenaller Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003 179-414.