
Jurisprudentie
AM2477
Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303444/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303444/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 maart 2001 heeft de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) de aanvraag van appellant om subsidie op grond van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) afgewezen.
Uitspraak
200303444/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 10 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2001 heeft de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) de aanvraag van appellant om subsidie op grond van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 24 juni 2003 heeft appellant een verbeterde versie van zijn hoger-beroepschrift ingezonden. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2003 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2003, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Felkers, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k van de Hsw wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder peildatum de eerste dag van het subsidietijdvak.
Ingevolge artikel 1, onder o, sub 2 wordt verstaan onder subsidietijdvak de resterende volle kalendermaanden van het subsidiejaar, als degene die huursubsidie aanvraagt of een huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht ontvangt gedurende dat jaar huurder van de desbetreffende woning is geworden.
Ingevolge artikel 8 van de Hsw wordt de huursubsidie slechts toegekend aan de huurder die op de peildatum meerderjarig is.
Ingevolge artikel 26, eerste lid aanhef en onder c, van de Hsw kan de Minister als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat de Hsw beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden het in artikel 8 gestelde meerderjarigheidsvereiste buiten toepassing laten.
2.2. De weigering om aan appellant huursubsidie te verstrekken berust op de omstandigheid dat appellant, die op 16 december 1982 is geboren, op het peilmoment nog geen 18 jaar oud was.
2.3. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van discriminatie op grond van het leefttijdsvereiste. Volgens appellant is een onderscheid naar leeftijd, zoals dat in artikel 8 van de Hsw wordt gemaakt, strijdig met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burger- en politieke rechten (IVBP), alsmede artikel 14 van het verdrag ter bescherming van de rechten van de mens. Appellant stelt daarbij dat beginnende HBO-studenten - als zij geen studieachterstand hebben - per definitie minderjarig zijn als zij hun HAVO hebben afgemaakt, - in tegenstelling tot de 18-jarige student in exact dezelfde situatie - de eerste periode niet in aanmerking komen voor een studiebeurs en daardoor ook nog geen OV-jaarkaart hebben. Omdat de hoge reiskosten, gelet op het lage bedrag dat de gemiddelde uitwonende student maandelijks totaal aan levensonderhoud te besteden heeft, door een minderjarige student niet op te brengen zijn, is het hebben van woonruimte buiten de regio geen reële optie. Het gaat dan ook niet aan hem er een verwijt van te maken dat hij niet ook buiten Enschede naar woonruimte heeft gezocht, hetgeen appellant trouwens bestrijdt.
2.4. Voorop staat dat discriminatie op grond van leeftijd gelet op vorenvermelde bepalingen niet is toegestaan. Niet ieder onderscheid naar leeftijd levert evenwel discriminatie in de zin van die bepalingen op. Het in een wettelijke regeling maken van onderscheid, ook naar leeftijd, is geoorloofd, indien daarvoor redelijke en objectieve gronden bestaan. Bezien dient dan ook te worden of de in artikel 8 van de Hsw neergelegde leeftijdsgrens op redelijke en objectieve gronden berust. Hiervan is naar het oordeel van de Afdeling sprake. De achtergrond van artikel 8 van de Hsw is dat ouders voor hun minderjarige kinderen onderhoudsplichtig zijn. Met deze onderhoudsplicht hangt samen, dat de ouders recht hebben op kinderbijslag voor hun minderjarige kinderen. Voor het verlenen van ondersteuning aan de ouders, indien die bij het voldoen aan hun zorgplicht in financiële zin problemen ondervinden, is het huursubsidie-instrument niet bedoeld en ook niet geschikt. Van strijd met voornoemde verdragsbepalingen is geen sprake.
2.5. Ter uitvoering van artikel 26, eerste lid aanhef en onder c, van de Hsw hanteert de Minister de beleidsregel, neergelegd in de Circulaire van 14 juni 2002, MG 2002 - 14. Volgens deze beleidsregel vindt bij de beoordeling van de hardheidsclausule een individuele belangenafweging plaats, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager worden betrokken. Voor toepassing van artikel 26, eerste lid aanhef en onder c, van de Hsw komen in aanmerking aanvragers, jonger dan 18 jaar, waarvan de ouders zijn overleden, en ongehuwde ouders jonger dan 18 jaar.
2.6. Gelet op deze beleidsregel, onder welks bereik de situatie van appellant niet valt en nu voorts evenmin is gebleken dat de Minister, gelet op de situatie van appellant, die in het subsidietijdvak 18 jaar is geworden en voor wie het blijven wonen in zijn ouderlijk huis in verband met het volgen van zijn studie geen reële optie was, zich niet aan die beleidsregel mocht houden, is het oordeel van de rechtbank dat de Minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er ten aanzien van appellant geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard welke er toe dient te leiden dat het meerderjarigheidsvereiste buiten toepassing wordt gelaten, juist.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
195-209.