
Jurisprudentie
AM2501
Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303664/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303664/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 17 juni 2002 heeft appellante het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) verzocht het besluit over te leggen dat betrekking heeft op de plaatsing van een ANWB-verkeersbord (hierna: het bord) voor haar woning aan de [locatie].
Uitspraak
200303664/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 25 april 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij brief van 17 juni 2002 heeft appellante het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) verzocht het besluit over te leggen dat betrekking heeft op de plaatsing van een ANWB-verkeersbord (hierna: het bord) voor haar woning aan de [locatie].
Bij brief van 25 juni 2002 heeft het college appellante medegedeeld dat de herplaatsing van het bord rechtstreeks voortvloeit uit de in 2001 uitgevoerde reconstructie van de [locatie].
Bij brief van 15 juli 2002 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van het bord.
Bij besluit van 22 oktober 2002 heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2003, waar appellant met kennisgeving niet is verschenen, en het college, vertegenwoordigd door A.F. van der Heide-van Daalen, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit - waartegen op grond van artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een bezwaarschrift kan worden ingediend - verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Appellante heeft betoogd dat haar brief van 15 juli 2002 door het college had dienen te worden opgevat als een verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van de plaatsing van het bord. De beslissing op bezwaar had vervolgens dienen te worden beschouwd als een weigering om handhavend op te treden. Gelet hierop had het tegen de beslissing op bezwaar gerichte beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb aan het college doorgezonden dienen te worden voor de bezwarenprocedure.
Voorts heeft appellante betoogd dat het bord een bouwwerk betreft waarvoor een vergunningplicht geldt.
2.3. Dit betoog faalt. Evenals de rechtbank heeft de Afdeling in het bezwaarschrift niet kunnen lezen dat appellante daarmee heeft bedoeld het college te verzoeken handhavend op te treden tegen het geplaatste bord. Terecht heeft de rechtbank daarbij overwogen dat het bezwaar zich veeleer richt op de procedure die is gevolgd voorafgaande aan de plaatsing van het verkeersbord en de gevolgen van de plaatsing voor de omgeving.
De Afdeling deelt voorts het oordeel van de rechtbank dat de plaatsing van het bord niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Daarbij is in aanmerking genomen dat het feitelijk plaatsen van het bord niet is aan te merken als een rechtshandeling, maar louter een feitelijke handeling betreft waaraan geen op rechtsgevolg gerichte beslissing ten grondslag ligt. Aan de stelling van appellant dat het besluit een bouwwerk betreft waarvoor een vergunningplicht geldt komt de Afdeling derhalve niet meer toe.
2.4. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college terecht het bezwaarschrift van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
91-402.