Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2509

Datum uitspraak2003-10-08
Datum gepubliceerd2004-01-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsMiddelburg
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/51590
Statusgepubliceerd


Indicatie

Leges / niet behandelen aanvraag. Verweerder heeft de aanvraag voor de verlenging van de verblijfsvergunning wegens het niet betalen van leges buiten behandeling gesteld. Bij uitspraak van 10 september 2003 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder de termijn van vier weken ex artikel 4:5, vierde lid, Awb, niet in acht heeft genomen. Verweerder had de aanvraag in behandeling had moeten nemen. Bij uitspraak van 8 oktober 2003 stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 10 september 2003 nu verweerder de aanvraag van verzoeker wederom buiten behandeling heeft gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend, miskend. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 kan niet als een lex specialis ten opzichte van artikel 4:5 Awb worden beschouwd. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 schrijft dwingend voor gebruik te maken van de bij artikel 4:5 Awb gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, maar geeft geen afwijkende bepaling ten aanzien van de wijze waarop van deze bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling gebruik moet worden gemaakt. Het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vw 2000 leidt niet tot een ander oordeel nu het betalen van leges een procedureel vereiste is voor het in behandeling nemen van een aanvraag. Artikel 4:5, vierde lid, Awb is onverkort van toepassing. Bezwaar gegrond, afwijzing verzoek.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer nevenzittingsplaats Middelburg __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht en artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 __________________________________________________ Reg.nr : AWB 03/51590 Inzake : A, verzoeker, gemachtigde mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. O.J. Elbertsen, medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1.Verzoeker, geboren op [...] 1973, bezit de Marokkaanse nationaliteit. Hij is met ingang van 5 december 1991 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf bij grootvader in het kader van verruimde gezinshereniging. Deze vergunning is met ingang van 2 april 2001 verlengd tot 1 maart 2002. Bij schrijven van 17 september 2002 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlenging van zijn verblijfsvergunning. 2. Bij beschikking van 19 mei 2003 is de aanvraag door verweerder niet in behandeling genomen omdat de betaling van de leges achterwege is gebleven. Verzoeker heeft tegen dit besluit bij brief van 4 juni 2003 een bezwaarschrift en een voorlopige voorziening ingediend. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 september 2003. Bij uitspraak van 10 september 2003 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, het bezwaarschrift gegrond verklaard en het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen. 3. Bij beschikking van 25 september 2003 is de aanvraag van verzoeker van 17 september 2002, door verweerder wederom niet in behandeling genomen omdat de betaling van de leges achterwege is gebleven. Verzoeker heeft tegen dit besluit bij brief van 26 september 2003 een bezwaarschrift ingediend. 4. Bij schrijven van 26 september 2003 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. 5. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2003. Partijen zijn beide verschenen bij gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan. Ingevolge artikel 4:5 Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw 2000 is de vreemdeling, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven. 2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de thans genomen beslissing om de aanvraag opnieuw buiten behandeling te stellen juist is omdat artikel 24, tweede lid, Vw 2000 dwingend voorschrijft om van de bij artikel 4:5 Awb gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, gebruik te maken. De op grond van artikel 24, tweede lid, Vw 2000 gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, wordt gezien het dwingende karakter van deze bepaling en vanwege het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vreemdelingenwet wegens het niet voldoen van leges, niet beperkt door de in artikel 4:5 Awb genoemde termijn van vier weken na ommekomst van de gegunde termijn. Gezien het feit dat gesteld noch gebleken is dat verzoeker inmiddels aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, is de aanvraag derhalve opnieuw buiten behandeling gesteld. 3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder niet binnen de termijn van vier weken, die in het vierde lid van artikel 4:5 Awb vermeld staat, heeft besloten de aanvraag buitenbehandeling te stellen. Verweerder dient zich te houden aan de wet alsmede aan de uitleg die de voorzieningenrechter hieraan geeft. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 is volgens verzoeker geen lex specialis op het bepaalde in artikel 4:5 Awb en verweerder dient zich dan ook te houden aan de in het vierde lid van dit artikel voorgeschreven termijn van buitenbehandelingstellen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat, het feit dat de Vreemdelingenwet niet voorziet in een afwijzingsgrond indien verweerder niet ingevolge de termijn zoals genoemd in artikel 4:5 Awb de aanvraag tijdig buiten behandeling stelt, dit geen grond is om aan te nemen dat artikel 4:5 Awb niet van toepassing zou zijn in het onderhavige geval. Indien verweerder een andere mening is toegedaan dan dient hij hiertoe een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 24, tweede lid, Vw 2000 in te dienen. 4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Bij uitspraak van 10 september 2003, kenmerk AWB 03/31933, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, het volgende overwogen. Verzoeker is door verweerder in onderhavige zaak tot 27 februari 2003 nogmaals in de gelegenheid gesteld om de voor de aanvraag verschuldigde leges, die hij nog steeds niet had betaald, te voldoen. Toen na voornoemde datum de betaling van de leges niet had plaatsgevonden, kon verweerder op grond van het vierde lid van artikel 4:5 Awb uiterlijk tot 27 maart 2003 de aanvraag van verzoeker buitenbehandeling stellen. Verweerder heeft dit echter pas gedaan bij besluit van 19 mei 2003. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder daarmee de termijn van vier weken niet in acht heeft genomen en dat verweerder, na ommekomst van de hiergenoemde termijn, de aanvraag niet meer kon afdoen door buitenbehandelingstelling. Verweerder had de aanvraag dan ook in behandeling moeten nemen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan voornoemde uitspraak nu verweerder de aanvraag van verzoeker van 17 september 2002 wederom buiten behandeling heeft gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend, miskend. De voorzieningenrechter ziet ook thans geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in voornoemde uitspraak. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat artikel 24, tweede lid, Vw 2000 niet als een lex specialis ten opzichte van artikel 4:5 Awb kan worden beschouwd. Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 schrijft weliswaar dwingend voor om van de bij artikel 4:5 Awb gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, gebruik te maken, maar geeft geen afwijkende bepaling ten aanzien van de wijze waarop van deze bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling gebruik moet worden gemaakt. Het ontbreken van een afwijzingsgrond in de vreemdelingenwet wegens het niet voldoen van leges leidt evenmin tot een ander oordeel nu het betalen van leges een procedureel vereiste is voor het in behandeling nemen van een aanvraag..Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het vierde lid van artikel 4:5 Awb derhalve onverkort van toepassing. 5. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker gegrond is. Daarom bestaat er aanleiding om, met toepassing van artikel 78 Vw 2000, tevens te beslissen op het bezwaar. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog de aanvraag in behandeling neemt en verbindt aan deze uitspraak een dwangsom. Indien verweerder niet voldoet aan deze uitspraak, verbeurt de Staat der Nederlanden (de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) aan verzoeker een dwangsom ad € 115,00 voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden, tot en met de dag van de schriftelijke bevestiging aan verzoeker dat de aanvraag in behandeling wordt genomen. 6. De voorzieningenrechter verklaart het bezwaar, gelet op het vorenoverwogene, gegrond. 7. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb. 8. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,--. (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het bezwaarschrift; waarde per punt € 322,- en wegingsfactor 1). III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, 1. verklaart het bezwaar gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit van 25 september 2003; 3. bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van vier weken na verzending van deze uitspraak de aanvraag in behandeling neemt; 4. wijst het verzoek af; 5. bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) als rechtspersoon aan eiser een dwangsom verbeurt van € 115,00 voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden, tot en met de dag van de schriftelijke bevestiging aan verzoeker dat de aanvraag in behandeling wordt genomen; 6. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden; 7. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 116,-- vergoedt. Aldus gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier. De griffier De voorzieningenrechter afschrift verzonden op: 9 oktober 2003 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.