Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2546

Datum uitspraak2003-09-08
Datum gepubliceerd2003-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers03/269 ANW 229
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking beroep

Uitspraak bevestigd door Centrale Raad van Beroep; LJN AT4963


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 03/269 ANW 229 UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te B, eiseres, en de Sociale Verzekeringsbank, vestiging Deventer, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 23 januari 2003. 2. Feiten en procesverloop Bij primair besluit van 10 december 2002 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat, na een periode van schorsing, de uitbetaling van de uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) met ingang van december 2002 hervat zal worden. Op 2 januari 2003 heeft eiseres verweerder een brief, gericht aan de heer Stokkers, gezonden waarin wordt gesproken over “een brief van 10 december 2002 in verband met bezwaarschrift” en waarin eiseres vooral aan de orde stelt dat overhevelings- en overbruggingsgelden ten onrechte nog steeds niet zijn betaald door een niet nader genoemde instantie. Verweerder heeft deze brief opgevat als een bezwaarschrift tegen het besluit van 10 december 2002. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, zonder eiseres te horen, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat zij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaarschrift. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld, stellende dat ten onrechte niet is meegedeeld dat geen hoorzitting zou worden gehouden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 20 augustus 2003, waar eiseres in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen. Ter zitting is aan eiseres de strekking van het besluit van 10 december 2002 uitgelegd en uitgelegd dat overhevelings- of overbruggingsgelden – wat daar overigens ook van zij – in deze procedure niet aan de orde zijn. Eiseres heeft daarop gesteld dat verweerder haar brief van 2 januari 2003 ten onrechte heeft opgevat als een bezwaarschrift tegen het besluit van 10 december 2002 en heeft haar beroep desgevraagd ter zitting ingetrokken. Dit is bij brief van 27 augustus 2003 door de griffier ter afsluiting van het dossier bevestigd. Naar aanleiding van deze brief heeft eiseres op 2 september 2003 telefonisch aan de rechtbank meegedeeld dat zij het beroep niet heeft ingetrokken en dat zij dus een uitspraak verwacht. 3. Motivering Een bestuursrechter mag uitsluitend uitspraak doen op een bij hem aanhangig beroep. Dit betekent dat hij geen uitspraak meer kan doen als een beroep is ingetrokken. Blijkens jurisprudentie (AbRS 4 juni 1998 Rawb 1998 nr. 150) moet hierop echter een uitzondering worden gemaakt als betwist wordt dat het beroep (rechtsgeldig) is ingetrokken. Uit een oogpunt van rechtsbescherming, moet een beslissing daarover worden genomen met inachtneming van de in de hoofdstukken 6 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte procedure en worden neergelegd in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Awb. Toegespitst op de onderhavige situatie is de rechtbank van oordeel dat de mondelinge mededeling van eiseres ter zitting als een rechtsgeldige intrekking van het beroep dient te worden opgevat. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Overigens wordt nog opgemerkt dat van de zijde van verweerder ter zitting is toegezegd dat nog inhoudelijk zal worden gereageerd op de klachten van eiseres die geen betrekking hebben op het besluit van 10 december 2002. 4. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Aldus gegeven door mr. J.A. Lok en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: